Uw Kapitool, helaas! eene onvoltooide kroon, / Uw Belfroot, met den draak der kruisvaart overkronkeld, / En Bavo’s tempel, als zijn kunstjuweelen schoon.

Prudens van Duyse (1859)

Terug naar index

Uit: Anoniem: Aerme lien kermis, in: Gentsch museum,jrg.1 (1895-1896), nr. 14, p. 210-213

Aerme lien kermis

Volledige titel: Aerme lien kermis. Door de milde aelmoesen en cleederen, broodt, wyn, bier en gheldt, Uitgereyckt aan twee-hondert schaemele mans ende vrouwen, By den seer Doorluchtigen ende Eerweirdighsten Heere H. Antonius Triest, Sevenste Biscop van Ghendt, Op de ghedenc-feeste van het vijf en twintigste jaar zijns Bisdoms, ghehouden tot Ghendt op den 4 Nov. 1642. Hierna eerst de originele tekst van het gedicht, met daarna de vrije hertaling.

Aerme lien kermis

Onlanghs hebb’ ick hooren preken,
Datter eenen ryken Heer,
Als hy sagh hem vole ghebreken
Tot zyn groote bruylofs eer;
Heeft zyn knechten uyt-ghesonden
Door de wycken van de stadt,
Om te nooden wat zy vonden
Binnen ’s weeghs, en buyten pat,
Voor die daer ghesagh op nam,
Onder mans en onder vrauwen,
Wat daer al ter feeste quam;
Corte Claeys, en langhen Jooren,
Schele Griet, en losse Tan,
Grooten Hans, en kleyne Cooren,
Leghen Teeuw, en crepel Jan;
Doove Maeye, en scheeve Leene,
Gheer Bultel, en slimme Pier,
Coppen met zyn slinger-beenen,
Blende Staessen met zyn lier.
Somma ’t gingh ’er al naer binnen,
Al wat lepel lecken coest:
Nu laet ick u eens versinnen
Wat een huys daer ligghen moest.
Dit is hier nu ooc te doene:
Immers dierghelycke wat
Want het gaet ’er over noene
Deur de g’heele Ghendtsche stadt,
Kyck eens hoe de straten krielen
Van die bidden om den cost?
Ruym twee hondert mensche zielen
Zynder speck-spaen-nieuw ghedost.
Kyck hoe staetigh, siet hoe prachtigh
Meetjen daer veur henen gaet?
Siet toch eens, hoe schilderachtigh
Peetjen die casacke staet?
Onse blende Maeye-nichte
Is al mooyer als zy weet;
Want in plaetse van ’t gesichte,
Moetse tasten haer nieuw cleedt.
Lappers Hansken, wel bedeghen,
Is nu boven maeten bly.
’t Heeft een nieuwe broeck ghecreghen,
En daer een nieuw wambuis by.
Blende Cooren als een ghilde,
Tooght zyn cleedt aen al de lien;
‘k Wedde dat hy nu wel wilde,
Dat hy ’t ooc eens mochte zien.
’t Was gheluc voor doove Kate,
Dat de greppe drooghe lagh,
Want zy subbeld’ over strate,
Soo sy op haer selven sagh.
Siet, sy trecken op met paeren,
Naer den Vader van de stadt,
Die nu vyf-en-twintich Jaeren
Heeft de Crots in d’handt ghehadt,
En, met reden, zy verlanghen
Om by tyde daer te zyn;
Want zy sullen daer ontfanghen
Broodt, en gheldt, en bier en wyn.
Siet, se commen weer al duycken,
Draeghen dat se kucchen schier;
Yder heeft twee groote cruycken,
D’een vol wyn en d’ander bier:
En om eens vol op te leven,
Wordt aen elc van dat ghesin,
Een huys-backen broodt ghegheven,
En daer twellef stuyvers in.
Dit sal Cooren langh’ ghedincken,
Want hy staet verbaest : wel hoe!
Bier en wijn, den buyc vol drincken,
En de cannen cryghen toe?
Slecht Agnietjen lacht al vaste;
Blende Maeye die verschoot,
Als zy voelde, metten taste,
Datter gheldt stac op het broodt.
Nu sal Gille, nu sal Coppen
Nu sal onsen Ariaen
Met zyn vyntjen soppe-doppen,
Dat den buyc sal veure staen.
Peetjens schauw begint te roocken,
Daer is nu wat in gebrocht.
Leetjen doet de keucken smoocken,
Nu zy pensen heeft ghecocht.
Steven keurigh hoe dat smaecte
Wijn en bier (dat was een cluyt)
Eer hij aen zijn keet geraecte,
Hadde bee zyn cruycken uyt.
Liefken die is weirdt ghepresen,
Want hy maetight zijnen dranc;
En hy salder wel mè wesen
Eene gandsche weke lanc;
Ja soo dic als hy sal drincken,
Want hy heeft het self gheseyt,
Sal hy op den ghever dincken
En hem wenschen saligheyt.
Hoor je wel, versaede lieden,
Voor een sulcke milde daet?
Weet je nieu-ghecleede menschen,
Wat ghy moet, in dit gheval,
Desen milden ghever wenschen,
Dat u selven baeten sal?
Bidt en wenscht hem, groot en cleene,
Bidt en wenscht hem al te gaer:
Dat den hemel hem verleene
Noch eens vijf-en-twintich jaer.

Amen.

[Vrije hertaling:]
[Ter wille van de leesbaarheid zijn in deze hertaling kleine wijzigingen aangebracht zoals het inlassen van een aantal blancoregels, het aanpassen van enkele leestekens en het toevoegen van enige verduidelijking tussen rechte haakjes]

Kermis van de arme lieden

Onlangs heb ik horen zeggen,
Dat een rijke heer,
Toen hij veel armoe zag,
Ter meerdere ere van zijn bruiloft
Zijn knechten heeft uitgezonden
door de wijken van de stad,
Om uit te nodigen allen die zij vonden
Langs wegen en langs paden,
Elkeen die ervoor in aanmerking kwam,
Mannen zowel als vrouwen,
Voor wat het feest te bieden had.

Corte Claeys en lange Jooren,
Schele Griet, en losse Tan,
Grote Hans, en kleine Cooren,
Lege Teeuw, en kreupele Jan,
Dove Maeye, en scheve Lene,
Geer Bultel [de bult?] en slimme Pier
Coppen met zijn slingerbenen [kreupele benen],
Blinde Staessen met zijn lier,
Kortom, ’t ging er allemaal naar binnen,
Ieder die de lepel likken kon.

Nu laat ik u eens raden
Wat een bedoening dat daar was.
Dit gebeurde er allemaal,
Of toch ongeveer,
Want het gebeurt tijdens het middaguur,
in heel de Gentse stad.

Zie eens hoe de straten krioelen
Van hen die bedelen om de kost?
Ruim tweehonderd mensen
Zijn er splinternieuw uitgedost.

Kijk hoe statig, zie hoe prachtig
Meetje vooraan gaat?
Zie toch eens, hoe schilderachtig
Peetje met zijn jasje staat?
Onze blinde nicht Maeye
Is mooier dan zij zelf wel weet;
Al moet zij, in plaats van het te zien,
Tasten naar haar nieuwe kleed.
Lappers Hansje, goed bediend
Is nu bovenmatig blij
Hij heeft een nieuwe broek gekregen
En daar een wambuis bij.
Blinde Cooren, als een gildeman,
Toont zijn kleed aan iedereen;
‘k Wed dat hij nu wel wilde,
Dat hij ‘t ook [zelf] eens kon zien.
Gelukkig maar voor Dove Kate,
Dat de gracht er nu droog bij lag
Want ze sukkelde over straat,
Zij moest zichzelve eens kunnen zien.

Zie ze optrekken, twee aan twee,
Naar de Vader van de stad.
Die nu vijfentwintig jaar
De [bisschops]staf in de hand heeft gehad.

En terecht willen zij
tijdig daar zijn :
Want zij zullen er ontvangen
brood, en geld, en bier en wijn.

Zie ze daar weer te voorschijn komen
Geladen, dat ze er bijna van kuchen;
Elk heeft twee grote kruiken,
De ene vol wijn, de andere [vol] bier:
En om eens volop te genieten van het leven,
Wordt aan elkeen van het gezin,
Een huisbakken brood gegeven,
En daar [zitten] twaalf stuivers in.

Dit zal Cooren zich lang geheugen,
Want hij is verbaasd. Hoezo?
Bier en wijn, de buik vol drinken,
En de kannen nog krijgen bovenop?
Slecht Agnietje lacht alvast;
Blinde Maeye die verschoot,
toen zij voelde, op de tast,
dat er geld zat in het brood.

Nu zal Gille, nu zal Coppen,
Nu zal onze Ariaen
Met zijn vuistje [vingertjes?] soppe-doppen,
Tot zijn buikje bol zal staan.
Peetjes schouw begint te roken,
Want er is nu wat binnengebracht.
Leentje doet de keuken dampen
Nu zij pensen heeft gekocht.

Steven, benieuwd hoe dat smaakte
Wijn en bier (dat was heel wat),
Eer hij thuis geraakte
Had hij zijn twee kruiken leeg.

Liefken verdient alle lof
Want hij drinkt met mate
En het zal hem wel bekomen,
Een ganse week lang,
Ja, telkens hij zal drinken
Want hij heeft het zelf gezegd,

Zal hij aan de schenker [= bisschop Triest] denken
En hem de zaligheid [toe]wensen.
Begrijp je dat, verzadigde [goed gevoede] mensen,
Voor een zulke milde daad?

Weet je, nieuwgeklede mensen,
Wat u te doen staat in dit geval,
[Wat je] deze milde gever [moet] wensen,
In je eigen voordeel?
Bid en wens hem, [of je nu bent] groot of klein,
Bid en wens hem allemaal,
Dat de hemel hem zou geven,
Nog eens vijfentwintig jaar.

Amen


Vind dit boek in de bibliotheek Gent

Interne links

[Anoniemen] Aerme lien kermis