De stad was vol vreuchden in alder manieren / Men sach de straten behanghen, de husen versieren, / (...) / De straten laghen vol groote vieren

Lieven Bautken (1500)

Terug naar index

Alfons Sevens: Moeders hoogmoed (1910), p. 128-130

Het Nieuwe Cirkus

Lena, een onschuldig plattelandsmeisje, is alleen naar Gent getrokken. Daar wil de verdorven rijkeluiszoon Dumarais haar veroveren. Samen met hun vrienden Marie en Oscar trekken zij naar een carnavalsbal in “Den Nieuwen Cirkus”, in de Walpoortstraat.

Terwijl Dumarais de toegangskaarten voor alle vier nam, luisterde het meisje naar het verdoofd gerucht en geraas. Doch toen zij de ruime cirkuszaal binnendromden, kon zij haar oogen niet gelooven.
Recht over haar, in de hoogte, verborgen achter honderden gloeilichtjes, die in allerhande kleuren gevlochten waren, speelde het orkest juist een polka. En nog hooger langs koorden aan den koepel van het gebouw vastgemaakt, hingen de vlaggetjes van alle landen, zelfs van Congo, om te bewijzen, dat de beschavers niets aan de negers te benijden hebben.
De bovenste gaanderij zat opgepropt met nieuwsgierigen. Daaronder waren aan de muren groote waaiers vastgemaakt en kransen van gemaakte bloemen, opgehouden door tropheeën van drie vaandels, slingerden om de zaal.
De loges van de artisten waren langs binnen geopend, en er tusschen weerkaatsten de spiegels de kakelbonte menigte.
Nog stond Lena daar verbluft aan den ingang, toen madame Marie haar meetrok in den wemelenden menschenstroom.
De polka immers was pas geëindigd, of vier muzikanten in clown verkleed, stapten met het volk mee eene bekende marsch spelende. En nu was het als om prijs onder de gemaskerden, bijzonderlijk onder de vrouwen, wie het luidst zou tieren, het lompst tegen elkander zou drommen, het hardst op den planken vloer zou stampen, het hoogst de beenen in de lucht zou smijten.
De moeders, die in domino’s verkleed een kring om de zaal vormden, lachten hoogmoedig achter hun “loup”, als zij zagen, dat hun dochters ferm door het mannevolk gestooten werd, of keken zuurzoet, als zij bemerkten, hoe hun kroost, niettegenstaande al de zotte kuren, aan geen cavalier kwam.
Aan al de ingangen hielden zorgvuldig de politieagenten de wacht, niet om te beletten, dat de beenen te hoog in de lucht vlogen, maar wel om strengelijk den toegang te verbieden aan elkeen, die het wagen dorst met een brandende sigaar dit heiligdom binnen te treden.
En woest, gemeen, liederlijk, aan elkander sleurend en trekkend, nu en dan opeenhoopend, om een oogenblik nadien nog wilder voort te rennen, dwarrelde de schreeuwende menschenbende gestadig om den reusachtigen palm, die in ’t midden der zaal aangebracht was.
Ontelbare bleekrose, bleekblauwe, bleekpurpere bébé’s met de ceintuur juist boven de knieën aangebracht, om wanneer zij overzijds sprongen, de kleederen nog hooger te doen wippen; – pierrettes, met groote zwarte knoopen op het witte katoen; – oude vrijsters in kinderkleederen gestoken, met den voorschoot stevig vastgebonden; – meisjes in mannekostuum: allen wemelden dooreeen (sic!), terwijl hier en daar een versleten theaterkostuum uitpiepte en een slordig aangestooten wijf het hart deed walgen.
De meeste mannen waren niet verkleed, en zelfs deze die zich verkleed hadden, liepen ongemaskerd. Wat kon het hun schelen, dat men hen herkende! Is aan een man niet alles toegelaten!
“Ik kan niet meer,” hijgde Lena, na een half uur rondgesprongen te hebben.
Dumarais sleepte ze allen mede uit de stikheete zaal, verpest door zweetreuk en beneveld door stofwolken.
In de wandelgangen zaten de moegedanste koppels, de knieën tegen elkander gedrukt, hun verhitte aangezichten af te drogen. Hier en daar lagen er twee met hun wezen tegen elkander en met de armen rond de lenden geslagen.
De “garçons” brachten flesschen bier aan.
De fabrikant vond natuurlijk bier te gemeen. Zij trokken dus naar het magazijn van den cirkus, dat in herberg herschapen was, en waar men champagne of limonade, hetgeen ten anderen als prijs hetzelfde was, moest drinken.
De wanden en de zoldering van die geimproviseerde drinkzaal waren met breedgestreept lijnwaad, de aarde vloer met een oud tapijt bedekt. Achteraan stond een groot buffet, waar gestadig de champagneflesschen ontploften.Vind dit boek in de bibliotheek Gent

Interne links

[Auteurs] Sevens, Alfons