En is het niet aan het oude ras van trotse burgers, aan de verbeten, bijna religieuze arbeidslust (...), dat de stad die morele, intellectuele en fysieke kracht dankt.

Giuseppe Ungaretti (1933)

FORDEYN, VAROUJAN, SINCLAIR, EN ANDERE LEXICONAANVULLINGEN

Nieuws

Enkele lemma’s waren al in het vooruitzicht gesteld, andere waren ingepland maar vereisten meer vooronderzoek dan aanvankelijk gedacht. Ook doken geheel onverwacht nieuwe namen op door serendipiteit bij andere studieobjecten.

Zo ontdekte Johan de Vos hoe de Armeense dichter Daniel Varoujan de band vertolkte tussen Jacob van Artevelde en zijn eigen onderdrukte volk. May Sinclair, een Britse sufragette en schrijfster van psychologische romans, assisteerde bij het begin van de Eerste Wereldoorlog een ambulancewagen in de Gentse regio en stelde nauwgezet haar indrukken en liefde voor Gent op schrift.

Fernand Bosteels, arts in Ledeberg, droeg met een ‘gevonden’ roman bij aan de seksuele bevrijding van de jaren zestig. De Vlaamse journalist en satirische schrijver Johan Anthierens deed een boekje open over de herenclub rond Hugo Claus en zette de schaamteloze commercialisering van Lourdes-Oostakker te kijk, maar toonde zich ook een kwetsbare vader. De Gentse universiteitsprofessor-dichter Frank Baur gaf tijdens en na het interbellum richting aan het vak Nederlandse letterkunde.

De taboedoorbrekende Gentse illustrator-schrijfster Gerda Dendooven werd een begrip in Vlaanderen. De Vlaamse schrijver Joris Note beschreef hoe zijn broer-docent “van de wereld” was in het Gentse Sint-Lucasinstituut. De succesvolle Zuid-Afrikaanse romanschrijfster Chanette Paul situeerde haar Offer-tweeluik deels in Gent. En Paul Valéry, ooit Frankrijks kandidaat-Nobelprijswinnaar-Literatuur en goede vriend van Émile Verhaeren, gaf zich in maart 1924 over aan “un peu de tourisme à Gand”.


We herinnerden ook nog eens aan de Citybooks Gent, verhelderden hoe iemand (anoniem) verslag deed van de blijde inkomst van Filips de Schone in Gent in 1497, lieten ons licht schijnen op de Nederlandse jeugdschrijver-met-een-hart-voor-Vlaanderen Dick Dreux, op de Gentse filoloog-verhalenschrijver Maurits Basse, op de bekende historicus-schrijver Frans de Potter en op Brugse Poort-kroniekschrijver Erik Lippens.

We voeren met de Britse ‘orangist’ John Barrow (jr.) op de ‘trekschuyt’ en bezorgden een update van de Gentse personages in de Nero-reeks van striplegende Marc Sleen. Tenslotte verscheen ook een overzicht vanVerdwenen boekhandels in Gent, 1966-1986/.


Norbert Poulain, onvolprezen bezieler van Interbellum, leverde een lemma over Yves de Smet, de Gentse kunstenaar van de Plusbeweging die speelde met woordbetekenissen en tekstconstructies. Hij bezorgde ook een bijdrage over de tot nu toe onbekende Gentse kunststudente en dichteres Lydwine Fordeyn, waarover hij voor Literair Gent hieronder ook een persoonlijke getuigenis vrijgeeft.

[redactie]

Lydwine Fordeyn, een getuigenis

In de jaren 1980 leerde ik Lydwine Fordeyn kennen. Het waren haar broer Jean Fordeyn en schoonzus Lucienne de Sloovere die mij in contact brachten met een Gentse vrouw die in Engeland woonde en tolk was op internationale congressen over bouwen met beton.

Lydwine was bijzonder intelligent en had een eigen kijk op het leven en de cultuur. Dat bleek uit enkele gesprekken, zowel in Gent als in haar cottage, 5 Orchard Drive te Watford (Hettfordshire), waar ik samen met mijn echtgenote Georgette Caese en Frank Lewyllie een paar maal te gast was. Ze nam ons mee naar Londen en liet ons onverwachte plekjes zien.
Haar cottage lag bij een bosje en de eekhoorntjes kwamen mee snoepen aan de tuintafel. Ze serveerde er verraderlijke cocktails en British lamb, waarvan ze zegde dat ze de enige was in de buurt die zoiets kocht en klaarmaakte. Het servies: Wedgwood Bone China uit de jaren 1950. Ze had tevens een grote collectie kookboeken van over de hele wereld.
In haar cottage hing een prachtig Dan-masker. Ook een pruik voor Halloween. Door en door Engels geworden? Neen, want ze was kritisch over het doorsnee gedrag van de Engelsen. Als cadeau kregen mijn vrouw Georgette Caese en ik in 1984 een porseleinen stiertje van Wedgwood, helemaal in de stijl van de fifties.

Beetje bij beetje vertelde ze iets over wat zij had meegemaakt in haar leven, dat niet altijd over rozen is gegaan. Waar zij niet over sprak waren de gedichten die in 1945 in het tijdschrift De Faun werden gepubliceerd. Ik kende De Faun toen niet, laat staan haar gedichten. Toen Sonja van de Walle het tijdschrift vond in de nalatenschap van haar vader Adelbert en mij wees op de gedichten was ik verbaasd over de poëtische kwaliteit. En er was meer, want ik vermoedde waarom zij die had geschreven. De gedichten en de auteur Lydwine Fordeyn zijn niet of nauwelijks bekend.

[Norbert Poulain]