De stad was vol vreuchden in alder manieren / Men sach de straten behanghen, de husen versieren, / (...) / De straten laghen vol groote vieren
Blokken
ROSITA En voor mijnheer alstublieft? RICHARD Oh pardon, ’t is niets ROSITA U moet hier iets drinken RICHARD Ne whisky dan. Juffrouw? ’t Zijn zo dingen die ‘k mij afvraag. Voelt gij u nu goed in uw vel? ROSITA Bah, dat gaat RICHARD En in ’t leven? Onze ouders, volgens u, hadden zij ’t nu gemakkelijker of moeilijker? ROSITA ‘k Denk moeilijker RICHARD Ja? ROSITA Ja, met eerst den oorlog, dat was al niet gemakkelijk en daarna, voor de gewone mensen waren de jaren 50 zeker geen vette soep. De wederopbouw: ’t waren veel mensen werkloos, een groot tekort aan huizen, ze moesten dikwijls inwonen bij hun ouders. Goed, de jaren 60 toen ging het goed. Maar ‘k heb mijn ouders niet anders gekend dan dat ze hard moesten werken. Mijn ma zeker, 3 kinderen, 2 miskramen. ‘k Denk moeilijker. Mijn ouders toch RICHARD Verleden week, ‘k was aan ’t klappen met mijn zuster. In de straat waar ‘k gewoond heb ging ‘k als ‘k een jaar of 10 was, dikwijls 4 huizen naast ons deur altijd bij een madame gaan klappen, madame Vanhoof. Ze had nen debiel van ne vent, achterlijk, en 2 dochterkes, 4 en 8 of zoiets, twee poppemiekes van meiskes, lijk van porcelein met blonde pijpekrullen. ‘k Ging daar dikwijls, zomaar. En ‘k stelde mij de vraag, als kind al, hoe overleeft dat mens dat hier, die situatie? ‘k Vond dat verschrikkelijk. En verleden week, hoor ‘k dat de kleinste haar van kant heeft gemaakt een maand geleden ROSITA Dat gebeurt RICHARD Juffrouw, wat doet ge daarmee? ’t Beeld van ne duikboot. Ge wilt naar boven, asem, asem, ge wilt uwen ballast lossen en ’t lukt niet. Blok aan uw been, van dat plakkatief dat in uw haar zit: afgeleefde wijven met stronkelvoeten, potdoof van heel hun leven aan ’t machien te hebben gestaan, vieze ambetante venten, lastige kinders, snottebelafkuisende lappengevende moeders. Een hele buurt gebouwd op meersgrond, vochtige koten, onder ’t niveau van de rivier, water tot hier in de muren, ongezond, de kotokomben, ze leven lijk al in de diepte van hun graf. Straten, den ene kant spiegel van den andere, variaties van klein en grauw. Al die huizen, het één na het andere. Al gelijk. Wordt daar nekeer op de wereld gezet. Ge wordt daar op de wereld gezet. Een vrouw, ze heeft 9 maand ervoor gezegd: kom, ‘k wil nog een manneke. Of was ’t een ongelukske? ’t Moment dat haren brol niet meer afkwam, moeder de baarmoeder en hare vent, het ambetantenaarke op een burootje. Ze hebben hun portie klop in ’t leven gehad, in mekaars armen gevlucht. Daar dan kinders bij. Vanaf ’t eerste blijft ze in ’t piepenhol om voor hare nest te zorgen. De kinders, altijd goed gekleed. SuperbrolConfex. Altijd goed op tijd, uit bed. Naar school om hun best te gaan doen. School. Een hele school viskes en opletten voor de groten haai dat hij u niet opeet! Van ’t school naar huis, huiswerk gaan maken, alles gaan blokken. Blokken. Alles is blokken. Geblokkeerd. Geblokte gasten van vet en ongezond eten. Met de jaren blokt ge. Ge woont in blokken. Op uw graf lig nen blok. Heel uw leven speelt ge met blokken! Gang. Gehoorgang als ‘k dat hoorde op school, ‘k moest altijd peinzen aan onze gang, de muren afgekapt en gecementeerd tot hier tegen ’t vocht. Onze lelijke gang zonder behang. Eerst twee kamerkes, Daarachter de keuken en een koerke. Boekentas neerzetten, niet smijten! Let op uw gerief! Een nieuwe lat? Tegen uw gat! ’t Geld groeit niet op onze rug! We hebben genen ezel op zolder die geld schijt! Van de gehoorgang in de kamer in mijn hoofd. De tafel, huiswerk, afruimen, eten, afruimen. Niet babbelen. Eten, dat hoofdstuk, daar begin ‘k niet aan. Boven 2 kamers. De slaapkamer van de ouders, de slaapkamer van de mannekes. Op de zolder de kamer van ’t meiske en van den ezel die geen geld schijt. En elk heeft zijne pispot. Dat ge de anderen niet zoudt wakker maken met op en neer gaan. De ouders durven niets doen, dat ze kinders niet wakker maken met open en neer gaan. “Zondag François, als ze naar de voetbal zijn en ’t meiske naar de Chiro”. En zo heel die buurt, het ene huis na het ander. Ik mag er niet op peinzen. ‘k Begin te stromen, ‘k schrijf u nen oceaan bij mekaar! Lap, ‘k vertel u dat nu