Voor ons is elke stad, elk park, ja, elk punt ter wereld, een Gent. Voelen we ons misschien niet voortdurend belegerd? En is niet ieder van ons een stad, een kasteel, langs alle kanten belegerd?
Roel Richelieu van Londersele: Gent, de stad in gedichten (2005), z.p.
Gentenaars
Tweede stadsgedicht van de eerste Gentse stadsdichter.
geen butlers van de keizer
geen lauwe secretarissen van de graaf
zangers van hun eigen droom waarin de koppigste
wensen zijn opgerold tot een dwingend perkament:
Egidius, waar is de stilte van het stadsbos gebleven?
ridders met zadeltassen vol jenever
valschermspringers die in elke wind op hun poten vallen
raak hen niet aan, strijk langs hen heen als ze
de terrasjes koesteren en de dranken mengen met hun ziel
en als in het uur van sint-jacob de feestnar opstaat
en langs de regenpijp van het stadhuis omhoogklimt
buigen wij het hoofd, worden zonder morren acteurs
van lichtend theater, daders van vermaarde julinachten
geen strop te ver, met een kaars in de hand
sluiten wij een verbond met de straten van het aangename
steeds ander water bezoekt de Graslei maar wij verbergen
onze verlangens toch weer in dit vertrouwde huis