Geen vreemde lof zal ooit mijn trouwe lier ontspringen, / Ik zal der Belgen eer, den lof van Gent bezingen,/ En hulde aen helden, aen mijn’ medeburgers biên.

Justus Ryckius (1614, vert. Philip Blommaert 1855)

Terug naar index

Philip Blommaert: Gedichten (1855), p. 201-205

Lof der Gentsche dichters

In 1614 schreef Justus Ryckius dit titelloos gedicht vanuit Italië, en in het Latijn, aan zijn Gentse vrienden-dichters.
Philip Blommaert vertaalde het in het Nederlands en gaf er de titel Lof der Gentsche dichters aan.

O Gent! hoog prijkt ge in Vlaendrens dreven,
En eerbiedwekkend blinkt uw naem
Met eeuwgen glans en gloor omgeven
Door letterroem en oorlogsfaem.
Gelukkig die, als ik, in uw vermaerde palen,
Waer burgeren als vorsten pralen,
Het eerste daglicht aen mocht zien!
Geen vreemde lof zal ooit mijn trouwe lier ontspringen,
Ik zal der Belgen eer, den lof van Gent bezingen,
En hulde aen helden, aen mijn’ medeburgers biên.

Het sterrenkoor door God ontstoken
In ’t oogverbazend firmament,
Is minder talrijk dan de heldenrei, ontloken
Uit uw’ geliefden schoot, o Gent!
Ja, als men u in boeijen knelde,
Dan toog en vloog men bly te velde,
En ’t was met dwinglandy gedaen, -
Weldra was ’t krijgsrumoer geweken:
De jeugd door zachter drift ontsteken
Hief blyde harpakkoorden aen.

Met roos- en lauwerkrans omhangen,
Blonk Pape* aen ’t hoofd der dichtrenrei,
De Langes*, Van der Bekes* zangen
Weêrklonken eens langs Scheldevloed en Lei.
Harduyn* kon ook ons hart vervoeren
En aen zijn’ zang onze aendacht snoeren;
De Laute* en Bischop* vol van edle zucht tot eer,
Verrukten ons door blyder kooren.
Eens deden zy vereend hun bardenstem ons hooren
Maer thans…. helaes! zy zijn niet meer!

Doch Gent rijst even roemrijk weder,
Nooit blijft haer luister lang verdoofd;
Zinkt zy voor weinig tijd ter neder,
Verheerlijkt beurt zy haest het onderdrukte hoofd.
Ja! de befaemde Heins* die by zijn treffend zingen
Door gansch Euroop, zich luistrend ziet omringen,
Zingt nog ons stad ter eer by nagelegen Bat;
En heft, met eeuwgen glans omschenen,
Naest Romen en het grootsche Athenen
Zijn roemryke geboortestad!

Maer zoo voor rust en vreê de krijgsorkanen zwichten,
Wordt ’t vaderland, op onverzwakten toon,
Bezongen door De Vrient*, die reeds door puntgedichten,
Verwierf der dichtren lauwerkroon.
Van Marke*, groot als redenaer en zanger
Van heldenmoed en geestdrift zwanger
Versmelt de ziel door treffend treurgezang;
Wie voelt niet by de diepe smarte,
Die woelt door Jeftes smachtend harte
De tranen glyden langs de wang?

En ’t zy de waepnen om ons blinken
Of dat de vredezon ons dierbaer land begloort,
Steeds hoort men ’t lied van Van der Linden* klinken,
En statig schaetren, door geen krijgsklaroen gestoord.
Lief zingt De Schepper* in het vlaemsch, en prachtig
In ’t latijn, doch altijd even krachtig
Stort hy, in beider tael zijn denkvermogen uit;
Maer zachter wist Harduin* de dietsche tael te kneden,
Hy volgde Hugo op zijn treden
En eeuwig week ’t latijn voor ’t zoet der vlaemsche luit.

Sanderus*, ‘k moet uw naem nog noemen,
Gy prijkt als dichter nevens hem;
Op u zal Gent zich lang beroemen;
Uw zang weêrklinkt met ongedwongen klem
En kracht van tael! Verjongd en onbestorven
Zult gy den roem, door Vlaendren eens verworven,
Door gansch Euroop weêrgalmen doen. –
O Gentsche dichters, ‘k wil voor laetst u allen groeten,
Als voor een Godenstoet val ik aen uwe voeten
En ‘k voel reeds grootscher drift my ’t kloppend hart doorgloên.

Ware ook een lauwer my beschoren!
Verstrekte, o Gent, mijn naem u eens tot meerder gloor,
En ging mijn maetzang niet als ijdle klank verloren,
Maer boorde ook myne stem de nacht der eeuwen door!
Ja! ‘k mag ’t verhopen; ‘k voel de Godheid wenken,
Met gloeijend dichtvuer my beschenken,
Waervoor alle eerzucht buigt en zwicht;
Geen haet, geen blaem kan dichtren treffen,
Die zich, op God gesteund, verheffen;
Wien God door zynen geest verlicht.

*[Toelichting]

Pape: dichter en prozaschrijver Andreas de Pape (Papius), neef van Laevinus Torrentius.
De Langes: dichter Karel de Lange (Carolus Langius), bevriend met Torrentius en Justus Lipsius.
Van der Bekes: dichter Livinus van der Beke (Laevinus Torrentius, 1525-1595).
Harduyn: dichter Franciscus Harduyn (Harduinus), vader van Justus Harduyn (1580-1630), verderop in het gedicht vermeld.
De Laute: dichter Lodewijk de Laute (Lautius), pastor van de Gentse Sint-Michielskerk.
Bischop: dichter Philips Bischop (Episcopius).
Heins: de Gentse dichter Daniel Heinsius (1582-1655).
De Vrient: dichter Maximiliaen de Vriendt (Vrientius), begraven in de Gentse Predikherenkerk.
Van Marke: toneelschrijver Jacob Cornelis van Lummene van Marke (Lumenaeus a Marca), 1570-1629, monnik van de Gentse Sint-Pietersabdij.
Van der Linden: dichter en geschiedschrijver David van der Linden (Lindanus).
De Schepper: dichter en geschiedschrijver Jan de Scheppere (Schepperus), neef van Marcus van Vaernewijck.
Sanderus: Antonius Sanderus (1586-1664), beroemd auteur van de Flandria illustrata.

Interne links

[Auteurs] Ryckius, Justus
[Auteurs] Blommaert, Philip(pe)Marie