That afternoon I thought [Ghent] looked magical, it was quite different. You know how it is when you see things suddenly in a different light, in a new light (...)

Sebastian Faulks (1992)

Terug naar index

Die ontfankenisse des hertoghen in die stadt van Gentte

(1497 of begin 16de eeuw)

Anoniem Vlaams beschrijvend gedicht betreffende de blijde intrede van hertog Filips de Schone (1478-1506) in Gent in 1497.

Het gedicht is wellicht een fragment uit een omvangrijkere bundel met gedichten en liederen ter ere van de Bourgondische hertogen, vooral gewijd aan Filips de Schone en zijn zus Margaretha van Oostenrijk. Het lofdicht Die ontfankenisse des hertoghen in die stadt van Gentte werd overgeleverd in een manuscript dat bewaard is in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel (nr. 6589, fol. 174b-179a), maar dat oorspronkelijk behoorde tot het archief van de Luikse kathedraal. Het is onbekend door wie het gedicht werd geschreven en of het onmiddellijk na de historische gebeurtenis werd gecomponeerd, dan wel op een latere datum. Het kan ten laatste begin 16de eeuw gedateerd worden.

Een gecommentarieerde tekstuitgave van Die ontfankenisse… door Gilbert Degrootte verscheen in 1950 in de bundel Blijde inkomst, in de reeks Klassieke Galerij. Het gedicht werd er samen met drie andere gepresenteerd. Twee gaan over “die schone Margriete” (Margaretha van Oostenrijk), die afscheid neemt van de Lage Landen en zich voorbereidt op haar huwelijk met don Juan van Castilië in Spanje. Het eerste, wél expliciet gedateerde gedicht stamt uit 1496. Het derde gedicht in de bundel is een vergelijkbaar 'Blijde Inkomst'-gedicht, maar gelokaliseerd te Brugge. Eerdere, minder betrouwbare of onvolledige uitgaven van Die ontfankenisse… werden gerealiseerd door Jan Frans Willems (in Belgisch Museum, 1845), J. Van Vloten (Nederlandsche geschiedzangen, 1864, o.d.t. Philips te Gent) en Paul Fredericq (Onze historische volksliederen van voor de godsdienstige beroerten der 16de eeuw, 1894, liednr. 39).

Die ontfankenisse… en Gent

Die ontfankenisse des hertoghen in die stadt van Gentte bevat 91 versregels (9 strofen van 9 verzen en slotstrofe van 10 verzen). Het is een typisch voorbeeld van een inhuldigingslied, zelfs meer specifiek van een ‘Blijde inkomst’-gedicht zoals de Vlaamse rederijkers er geregeld schreven. Hoewel zo’n inkomst een politiek belangrijke gebeurtenis in een stad betekende, zijn er niet minder dan 200 joyeuses entrées door de Bourgondische hertogen in de Lage Landen bekend, te situeren tussen 1419 en 1477; de opmerkelijkste zelfs in Gent, door Filips de Goede (1458) en Karel de Stoute (1467).

Uit de tekst kan worden afgeleid dat de dichter zelf niet bij de beschreven blijde intrede van Filips de Schone in 1497 te Gent aanwezig was. Hij baseerde zich op wat hem door ooggetuigen van die heuglijke 10de maart 1497 (in de tekst verkeerdelijk op 14 maart gedateerd) werd verteld. Hij beschreef in elk geval nauwgezet de vastgelegde rituelen van zo’n ceremonie, die ook op de dag dat de jonge hertog Filips de Schone officieel in Gent ingehaald werd, is gevolgd. Eerst kwam de begroeting door de stedelijke overheid aan de stadsgrens en het overhandigen van de sleutels van de stad, daarna volgen beschrijvingen van de triomfbogen, het watersteekspel en andere voorstellingen ter ere van de hertog, van de feestverlichting en vreugdevuren, en van de tocht die Filips samen met zijn gemalin Johanna aflegde door de stad naar Hof ten Walle, waar de Vlaamse hertogen resideerden.

Opmerkelijker in de beschrijving klinkt de bevestiging door hertog Filips van zijn eed tegenover de stad en de haar toegekende vrijheden. Ook de enthousiaste reactie van de bevolking – een verplicht nummertje – is weergegeven, want het volk kende de jonge hertog goed, gezien hij zijn jeugd grotendeels in de stad Gent doorbracht en hij grote belangstelling toonde voor de rederijkersgezelschappen; uitzonderlijk is de vermelding dat zelfs bannelingen bij die intrede van Filips aanwezig mochten zijn.

Of het lofdicht geschreven werd in opdracht van de stad, door de factor van een rederijkerskamer of een andere prestigieuze dichter – zoals toen gebruikelijk was – kon niet met zekerheid worden achterhaald. Uit stadsrekeningen en bronnen over rederijkerswedstrijden is echter bekend dat al sinds de jaren 1430 in opdracht van de schepenen wagenspelen, tableaux vivants en lofdichten vertoond werden ter gelegenheid van belangrijke publieke gebeurtenissen, zowel religieuze als politieke. Zeker tijdens de conflictueuze relatie tussen Gent en de Bourgondische hertogen in de tweede helft van de 15de eeuw speelden de elitaire rederijkerskamers De Fonteine, Sint-Barbara en Sint-Agneta als "morele stoottroepen" (dixit Peter Arnade) een belangrijke rol inzake het etaleren van de gewenste stedelijke gedragscode en cultuur tegenover de hertog.

De Brusselse stadsdichter Jan Smeken is naar voren geschoven als mogelijke auteur van de cyclus Margaretha- en Filipsgedichten, omdat hij geregeld met vergelijkbare opdrachten naar de Vlaamse steden werd uitgezonden, onder meer bij de geboorte van Keizer Karel te Gent (zie onder Jan Smeken, zie ook bij Lieven Bautken) en omdat de verstechniek van Die ontfankenisse… overeenkomsten vertoont met zijn geautoriseerde teksten. Onweerlegbare argumenten zijn er helaas (nog) niet.

[Jean-Paul den Haerynck]

**Over Die ontfankenisse des hertoghen…**
- Philippe Blommaert: *Geschiedenis der rhetorykkamer: De Fonteine te Gent* (1847) - Johan Huizinga: *Herfsttij der middeleeuwen* (1919) - Gilbert Degroote: *Blijde inkomst: vier Vlaams-Bourgondische gedichten* (1950), p. vi-xxxvii (inleiding) en 11-15 (tekstuitgave met commentaar - Peter Arnade: *Realms of ritual: Burgundian ceremony and civic life in late medieval Ghent* (1996), vooral hfdst. 5, 6 en 7 - Samuel Mareel: *Voor vorst en stad* (2010), p. 130-139