En is het niet aan het oude ras van trotse burgers, aan de verbeten, bijna religieuze arbeidslust (...), dat de stad die morele, intellectuele en fysieke kracht dankt.

Giuseppe Ungaretti (1933)

Terug naar index

HENDRIKX, EDMOND

(Gent, 08.06. 1838 - Sint-Jans-Molenbeek, 02.03. 1918)

Kleermaker, toneelspeler en toneelschrijver.
Hij werd geboren in de Gentse Sint-Salvatorstraat en was de oudere broer van August (ook in dit Lexicon). Hij was leerling aan de kosteloze stadsschool. Vanaf 1851 was hij genoodzaakt, een ambacht te kiezen en oefende hij het beroep van kleermaker uit.
Recht tegenover vaders bakkerij was het Halsbrekersbrugstraatje waar een poppentheater, het “Spelletje” was. Daar trad hij voor het eerst op als zanger. Kort nadien begon hij op eigen houtje als poppenspeler. In 1855 werd hij lid van rederijkerskamer De Fonteyne en het jaar nadien kreeg hij zijn eerste rol, in een stuk van Frans van Geert.
Vanaf 1863 was hij verbonden aan het Nationaal Tooneel te Antwerpen, dat hij in 1875 verliet om directeur te worden van de Vlaamsche Schouwbrug te Brussel (1876-1914).

Reeds in zijn jeugd schreef hij tal van liedjes en refreinen; later maakte hij menig stuk speelklaar.
Hij schreef enkele toneelspelen zoals Koenraad (1882) en Misverstand (1882). Samen met zijn broer August bewerkte hij een diefstal van 23 miljoen in de Banque de Belgique tot een toneelstuk dat drie maanden lang alle dagen gespeeld werd en ook in de provincies werd opgevoerd. Als spreker trad hij ook vaak op voor het Willemsfonds en voor andere maatschappijen.
In zijn laatste levensjaren werkte hij intens aan een Geschiedenis van het Vlaamsch tooneel te Brussel, te Gent en te Antwerpen doch dit kon hij niet meer voltooien.

Globaal gezien maakte hij vooral naam als acteur en als schouwburgdirecteur.

[Daniël van Ryssel]

Over Edmond Hendrikx:

  • Maurits Sabbe, Lode Monteyne en Hendrik Coopman: Het Vlaemsch tooneel, inzonderheid in de 19de eeuw (1927), p. 244
  • Oktaaf Steghers: In memoriam Edmond Hendrikx, in: Vlaamsch leven, jrg. 3 (1918), nr. 23, p. 355-358