Geen vreemde lof zal ooit mijn trouwe lier ontspringen, / Ik zal der Belgen eer, den lof van Gent bezingen,/ En hulde aen helden, aen mijn’ medeburgers biên.

Justus Ryckius (1614, vert. Philip Blommaert 1855)

Terug naar index

KENIS, PAUL

(Bocholt, 11.07.1885 - Etterbeek, 28.07.1934)

Paul Kenis was journalist, ambtenaar en auteur van romans en verhalen. Niettegenstaande hij in Gent noch geboren, noch overleden is, mag de Arteveldestad beslist zijn stad worden genoemd. Na zijn geboorte vestigde het gezin Kenis zich in Turnhout. Op 12-jarige leeftijd, in oktober 1898, werd hij ingeschreven als Gentenaar en woonde hij in de Scheldelaan. In juli 1902 verhuisde hij naar Destelbergen maar in november 1904 kwam hij opnieuw naar Gent, ditmaal woonde hij in de Rabotstraat. Twee jaar later, in oktober 1906, keerde hij terug naar Destelbergen. Naar verluidt kunnen daar zijn initialen nog steeds worden gelezen in een eeuwenoude boom in de Beukendreef. Na de Eerste Wereldoorlog koos hij voor Brussel.

Hij volgde les aan het Koninklijk Atheneum in de Ottogracht waar hij als literator debuteerde in het tijdschrift De goedendag. Nadien studeerde hij Letteren en Wijsbegeerte aan de Gentse universiteit. Hij werd lid van de studentenvereniging ’t Zal Wel Gaan en publiceerde bijdragen in de Almanak van dat studentengenootschap. Als snel ontpopt hij zich als een overtuigd Vlaamsgezinde. In zijn Sturm- und Drang-periode trok hij naar Parijs waar hij een bohémienleven leidde en Jean Ray als kompaan zou gehad hebben. De neerslag van zijn verblijf in de lichtstad is te vinden in zijn eerste roman, Een ondergang in Parijs (1914). Uiteindelijk bleek het leven hem daar toch niet te bevallen. Die tijd was het begin van een uiterst veelzijdige literaire productie, waarvan het merendeel echter nooit in boekvorm verscheen. Zijn thema’s waren uitermate divers: hij schreef jeugdherinneringen, over de “liefde met een grote L” en over historische onderwerpen. Hij was een verwoed lezer; de neerslag van zijn lectuur publiceerde hij in 1930 met Een overzicht van de Vlaamsche letterkunde na "Van Nu en Straks", dat door André de Ridder werd omschreven als “onpartijdig, stipt objectief en zelfs documentair nauwgezet”. Bij dat alles was hij één van de drijvende krachten achter o.m. de tijdschriften De boomgaard en Het roode zeil.

P. Kenis en Gent

Niettegenstaande hij relatief korte tijd in Gent woonde, bleef hij geregeld naar deze stad terugkeren en voelde hij er zich thuis. Dat bleek onder meer uit zijn De wonderbare avonturen van Cies Slameur, Gentsch koetsier en soldaat (1919), in “gekuist Gensch” geschreven hilarische herinneringen van een jonge Gentenaar die deelnam aan de Grote Oorlog. Het was een satire op de vele oorlogsromans die toen verschenen en waarin de hoofdpersoon steevast als een ware held werd opgevoerd.

Met zijn roman Uit het dagboek van Lieven de Myttenaere (1927) keerde hij terug naar de “beroerlijke tijden” in het Gent van de 16de eeuw. In dit relaas van een lakenkoopman (die woonde “in de korte Nuwelsteeg te Gent, achter het Schepenhuis van den Ghedeele”) toonde Kenis zich een meesterlijk compilator. Elk verslag uit die periode bleek hij te kennen; probleemloos (maar zonder bronvermelding) gaf hij bovendien ganse bladzijden van bijvoorbeeld Marcus van Vaernewyck, een plaats in zijn roman. Deze techniek zou hij, ook in andere werken, veelvuldig toepassen.

In 1933 bracht hij de semi-historische biografie Joos Pyn, een Groot-Nederlandsch martelaar uit, ter gelegenheid van de 300ste verjaardag van de Gentse “blauwverver” die op 17 september 1631 in Gent werd geëxecuteerd wegens hoogverraad. Voor dit verhaal had hij zich gedocumenteerd in het Gentse Stadsarchief.

Blijvende belangstelling

Postuum, tijdens de Tweede Wereldoorlog, verscheen de bundel Historische verhalen (1944). Naast “Herinneringen” en delen uit het Dagboek van Lieven de Myttenaere, bevat deze bundel enkele hoofdstukken uit de nooit als boek gepubliceerde roman De geeselaars. Laatstgenoemd werk bevat een hallucinant relaas van een groep flagellanten die Gent in juni 1349 aandeden en al biddend, zingend en zichzelf geselend door de stad trokken om Gods barmhartigheid af te smeken.

Naar aanleiding van de inhuldiging van het Anseelemonument aan het Zuid, werd Kenis’ onafgewerkte “hagiografie”, Het leven van Eward Anseele, opgediept en omstreeks 1948 uitgegeven. Ook hier toonde hij zich een meester-compilator. Het boek droeg veel bij tot tot de mythevorming rond Anseeles jeugd.

Hierna bleef het lang stil rond Paul Kenis, tot in 1966 de dichtbundel Landjuweeltjes verscheen, met tien sonnetten, geschreven tussen de jaren 1926 en 1929, toen hij jurylid was van het Koninklijk Landjuweel. Elk sonnet is gewijd aan een lid van de jury. De bundel werd op 19 februari 1966 voorgesteld, bij de uitreiking van het Koninklijk Landjuweelplaket, in de ontvangkamer van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica De Fonteine.

Nadien verzeilde Kenis weer in de vergetelheid, al bracht Het Laatste Nieuws, in 1954 de 25ste verjaring van zijn overlijden in herinnering met de verzuchting: “Sedert lang zou een nieuwe uitgave van zijn beste historische romans Uit het dagboek van Lieven de Myttenaere en Mademoiselle Cérisette en van zijn idealistische boeken De roman van een jeugd en De apostelen van het nieuwe Rijk welkom zijn”.

In 1997 herdacht ’t Zal Wel Gaan zijn oud-lid met een herdruk van De wonderlijke avonturen van Cies Slameur en in 1998 bracht de Gentse Geschiedkundige Uitgeverij Uit het dagboek van Lieven de Myttenaere uit.

[Geert Vandamme]

Over P. Kenis: