Voor ons is elke stad, elk park, ja, elk punt ter wereld, een Gent. Voelen we ons misschien niet voortdurend belegerd? En is niet ieder van ons een stad, een kasteel, langs alle kanten belegerd?

Nikos Kachtitsis (1953)

Terug naar index

NOHL, HERMAN

(Berlijn, 07.10. 1879 - Göttingen, 27.09.1960)

Bekend Duits filosoof, pedagoog en estheticus uit een eeuwenoude Berlijnse leraars- en domineesfamilie; zijn vader was de klassieke filoloog Hermann Nohl.
Zoon Herman studeerde geschiedenis, Duitse letterkunde en filosofie in Berlijn. In 1907 bezorgde hij de uitgave van Hegels theologischen jugendschriften en doctoreerde hij met Die Weltanschaungen der Malerei. In 1915 volgde hij nog een militaire opleiding. Vanaf 1920 was hij professor filosofie en pedagogiek in Göttingen. Na de nationaalsocialistische machtsovername werd hij gedwongen tot pensionering (1937) en fabrieksarbeid (1943).
Nohl publiceerde zeer veel over kunstfilosofie, pedagogiek en onderwijs. Hij vond een realistisch- en ervaringsgerichte opvoeding van de jeugd noodzakelijk om het “ongeluk van zijn volk” uit te wissen (Pädagogische und politische Aufschriften, 1919). In 1919 was hij medestichter van de Volkshochschule Jena als modelschool.

Herman Nohl en Gent

Van 1915 tot 1918 was hij gewoon soldaat bij het Duitse bezettingsleger in Gent. Wegens een knieblessure en bijziendheid werd hij ingedeeld bij de economische inspectie (o.a. van de kolenbevoorrading), taak die hij hoofdzakelijk verrichtte vanuit zijn bureau aan de Kouter.
Vanuit Gent schreef hij talrijke brieven aan zijn vrouw Bertha Oser in Duitsland. Daaruit blijkt een grote belangstelling voor het Vlaamse volk, onze steden en landschappen, schilderkunst en literatuur. Hij ging om met schilders als Albert Servaes, James Ensor en vooral Albijn van den Abeele en hij was geboeid door het werk en de persoonlijkheid van o.a. Georges Minne, Jules de Bruycker, August Vermeylen, Hugo Verriest, Guido Gezelle en Stijn Streuvels. Zijn correspondentie is buitengewoon belangwekkende lectuur voor de studie van de artistieke scène in die jaren. “Hoeveel plezier zou men vroeger niet gehad hebben om deze literatuur, dit land en volk zelf te ontdekken. Nu heeft men daarvoor het volledige 4de leger ingezet”, schreef hij melancholiek op 7 juni 1916.

Zijn eerste enthousiasme voor de oorlog sloeg snel om in frustratie en vertwijfeling, toen hij er zich in Gent van bewust werd dat zijn Duitse en Belgische kunstenaarsvrienden elkaar dagelijks aan het nabije front moesten afmaken. Ook zijn kritiek op het toenmalige Duitse politieke klimaat, zowel als op het Vlaamse activisme en de “Vlaamsche Hoogeschool” (de door de bezetter gedwongen vernederlandste Gentse universiteit) verscherpte zich in de laatste oorlogsjaren aanzienlijk. Hij voelde de Duitse nederlaag al lang op voorhand aankomen. Zijn verbeten studie van de volkspedagogiek vanaf 1919 was een direkt gevolg van zijn Gentse oorlogservaringen.

Nohls brieven, bewaard in de Niedersächsische Staats- und Universitätsbibliothek in Göttingen, werden pas in 1990 voor onderzoek vrijgegeven; de Gentse professor Walter Thys publiceerde daaruit een selectie brieven over Vlaanderen.

[Jean-Paul den Haerynck]

Over Herman Nohl