Men hore [Anseele] in zijn eigen taal, zijn Gents dialect, de zo soepele, kernachtige spraak, ruig en ruw, zo geestig ondeugend en slecht gemanierd, een beetje canaljeus zelfs

Paul Kenis (1930)

Terug naar index

ROGGHÉ, PAUL

(Gent, 16.12.1904 - Gent, 24.06.1974).

Gents dichter, prozaïst, essayist, toneelauteur, journalist, historicus en pedagoog. Na de humaniora aan het Gentse atheneum studeerde hij geschiedenis, eerst aan de Leuvense universiteit en vervolgens aan deze van Gent. In 1932 promoveerde hij tot doctor in de Wijsbegeerte en Letteren op het proefschrift De politieke loopbaan van J.J. Raepsaet tot 1815. Van 1932 tot 1944 was hij leraar geschiedenis aan het meisjeslyceum te Gent, van 1944 tot 1972 achtereenvolgens studieprefect te Gent en te Eeklo. Tegelijk verrichtte hij van 1931 tot1940 en van 1944 tot 1948 redactioneel avondwerk bij de krant Vooruit
Geboren in de Sint Baafsstraat waar hij zijn ganse jeugd doorbracht. Dit opgroeien tussen zoveel historische gebouwen en monumenten zou zijn blijvende belangstelling voor het cultureel erfgoed van de stad wekken. Nadien woonde hij nog op volgende adressen: november 1929: Steendam; november 1934: Kasteelkaai (werd later Hagelandkaai); maart 1955: Vaderlandstraat. Hij werd begraven op het Campo Santo, Sint-Amandsberg, park U, kelder 265.

Het wetenschappelijk historisch werk van Rogghé omvat een vijftigtal studies. Alle hebben betrekking op de geschiedenis van Vlaanderen van de 12de tot en met de 20ste eeuw. Vier thema’s zijn er duidelijk in omlijnd: de geschiedenis van zijn geboortestad; de revolutionaire episodes uit ons verleden; de geschiedenis van Eeklo (waar hij meer dan twintig jaar studieprefect van het atheneum was); de bronnen van de vrijzinnige overtuiging waarnaar hij – ondanks zijn strenge katholieke opvoeding – als vrijmetselaar in een aantal studies terugkeerde. In 1949 werd hij voor zijn werk Vlaanderen en het zevenjarig beleid van Jacob van Artevelde bekroond met de letterkundige prijs voor geschiedenis van de stad Gent.

Het letterkundig en socio-cultureel werk van Rogghé is veelzijdig. Hij was de stichter van, en de stuwende kracht achter verschillende culturele verenigingen (Pan, De Faun, Leesclub Boekuil) en literaire tijdschriften (Pan I, De Faun en Pan II). Hij was voorzitter, ere-voorzitter of lid van talrijke culturele genootschappen en commissies, o.a. van de Cultuurraad voor Vlaanderen, de stedelijke Commissie voor Monumenten, het Stadsarchief en de provinciale Commissie voor Openbare Bibliotheken en Letterkunde.

Tussen 1926 en 1974 publiceerde hij veertien dichtbundels. In zijn nalatenschap (bewaard in het Handschriftenkabinet van de universiteitsbibliotheek) bevinden zich nog een zestal onuitgegeven verzamelingen en tientallen losse gedichten. Heel zijn poëtisch oeuvre, in een traditionele vorm gegoten, is een aaneenschakeling van lyrische ontboezemingen waarvan de thematiek zich beweegt rond de grote menselijke problemen: de zin van het bestaan, het leven, de liefde en de dood. In 1954 werd zijn dichtbundel De grote vaart bekroond met de letterkundige prijs van de stad Gent voor poëzie. In 1961 ontving hij voor de bundel Elegie voor een levende de prijs voor poëzie van de provincie Oost-Vlaanderen. Hij schreef ook Gent, doorheen de poëzie van zijn straatnamen en zijn folklore (meer dan 250 verzen, 1957) waarvan de bedoeling was, het geïllustreerd door kunstschilder Oscar Bonnevalle uit te geven via de Toeristische Dienst van de stad Gent. Het bleef echter onuitgegeven. Samen met een omvangrijke nalatenschap berust het thans in het Handschriftenkabinet van de Gentse universiteitsbibliotheek (Hs III 19).

De korte psychologisch-intellectualistische roman Anne Golochin (1945) is een van de hoogtepunten uit het literair oeuvre van Rogghé. Heel zijn levenshouding ligt erin open. Ook het intellectualisme werd doelbewust nagestreefd, als reactie tegen de toenmalige overheersende trend van de dorpsvertelling.-

Gentse werken

Jacob van Artevelde (1941, met illustraties van Fritz van den Berghe) is een vulgariserende evocatie over de figuur van Artevelde en over het tijdskader van de 14de eeuw. Veel meer dan door literaire kwaliteit, valt dit goed gedocumenteerd historisch verhaal op door zijn historische nauwgezetheid; het bevat een voor- en een nawoord, een register van persoonsnamen en een verklarende woordenlijst. Het was de uitwerking van het feuilleton Grootheid en verval van Jacob van Artevelde dat in augustus 1938 verscheen in de Gentse Vooruit. Over hetzelfde onderwerp schreef de auteur nog Beelden uit het leven van Jacob van Artevelde (1945, toneelspel in 14 taferelen, in juli 1945 opgevoerd in de K.N.S., ter gelegenheid van de herdenkingsplechtigheid bij de 600ste verjaring van Arteveldes dood), De kwade maandag (1950), een historisch toneelspel in één akt, Gent in de 14de eeuw (1965), tekst bij een gelijknamige spreek-, klank- en lichtspel dat lange tijd was geïnstalleerd in de Gentse Lakenhalle) en een gedicht Anseele dat in Edward Anseele ter ere de opstellen van een aantal andere auteurs voorafgaat, gepubliceerd naar aanleiding van de inhuldiging van het Anseele-monument in Gent, in juni 1948.

[Daniël van Ryssel]

Over Paul Rogghé:

  • Jan L. Broeckx: Dr. Paul Rogghé (1945)
  • Marcel Brauns en Walter Prevenier: De poëzie van Paul Rogghé. Het historisch werk van Dr. P. Rogghé (1964)
  • Marc Bostyn: De dichter Paul Rogghé (onuitgegeven licentiaatsverhandeling, RUG 1976)
  • Daniël van Ryssel: Paul Rogghé (1977)