De belfried van Gent. De klok. Klokke Roeland. Kleppen. Luiden. Lui——den!
Kleppe brand en luide storm in Vlaanderland. Jazzstorm.

Paul van Ostaijen (1919-1921)

Terug naar index

APOLLINAIRE, GUILLAUME (ALBERT VLADIMIR ALEXANDRE)

(Rome, 25.08.1880 – Parijs, 09.11.1918, pseudoniem: De Kostrowitzky, Wilhelm)

Frans dichter, prozaschrijver, kunstcriticus en journalist. Hij werd samen met zijn jongere broer Albert door hun alleenstaande moeder opgevoed in Monaco en in de regio Lyon. In 1899 verbleef hij eerst in een pension in Stavelot in de Belgische Ardennen (zie museum Apollinaire aldaar), dan in Parijs en als huisonderwijzer in Duitsland (1901-1902). Hij werkte zich als autodidact op tot bankbediende en journalist voor Mercure de France.
Hij richtte het tijdschrift Le festin d’Esope op, publiceerde onder zijn pseudoniem Wilhelm de Kostrowitzky erotische romans en organiseerde kunstavonden in Montmartre. Door zijn omgang met André Gide, Alfred Jarry, Max Jacob en schilders als Pablo Picasso en Henri de Vlaminck werd hij vanaf 1910 een bekende figuur in het artistieke milieu van Montparnasse.
Hij schreef honderden kunstkritieken voor L’Intransigeant, Les soirées de Paris, Paris-journal. Vanaf 1901 publiceerde hij gedichten in tijdschriften, maar hij debuteerde officieel pas met L’enchanteur pourrissant (1909, proza) en de verhalenbundel L’Hérésiarque & cie (1910). Apollinaire propageerde de Parijse avant-garde (fauvisme, futurisme, kubisme) en ontpopte zich tot een van de belangrijkste moderne Franse dichters met de experimentele bundels Alcools (1913) en Calligrammes (1918). In 1913 verdedigde hij al zijn nieuwe esthetica van collage, diverse stijlregisters en visuele typografie in L’antitradition futuriste, manifeste synthèse en schreef een studie over het kubisme: Méditations esthétiques.
Tijdens W.O.I koos hij vrijwillig voor militaire dienst (en werd daardoor Frans staatsburger), maar geraakte in 1916 in de frontlijn gewond. In 1917 debuteerde hij voor theater met het surrealistisch drama Les mamelles de Tirésias, gevolgd door filmscenario’s, operalibretto’s, vertalingen, autobiografische stadsbeschrijvingen (Le flâneur des deux rives, 1919) en de roman La femme assise (1920). Hij oefende grote invloed uit op het dadaïsme en op de Nederlandse Vijftigers.

Guillaume Apollinaire en Gent

De dichter was al vroeg met Belgische locaties vertrouwd, verbleef tijdens vakanties aan de kust en wijdde een gedicht aan Vlaanderen. Oorspronkelijk verscheen dat als “Souvenir des Flandres” in november 1918 in de vredesuitgave Appel pour les musées et les richesses d’art de la France et de la Belgique envahies (hernomen in La voix du Nord van 22 februari 1956). Maar enkel de editie in de bundel Le guetteur mélancolique (1952) bevatte ook de laatste twee strofen. Het gedicht is gesteld in een bezwerende toon en gewijd aan de kunst en sfeer van Vlaanderen. Het Lam Gods refereert expliciet naar Gent. Apollinaire verklaarde dat “elk van zijn gedichten herinnerde aan een gebeurtenis uit zijn leven”.
In 1914 schreef hij “Les croix de l’exposition de Gand” (opgenomen in zijn Chroniques et paroles sur l’art, 1902-1918), een satirische schets over te Gent aan kunstenaars uitgereikte “orden van verdienste”. Andere met Gent verbonden kunstkritieken gaan over de receptie van Maeterlincks werk; zo bleek “Maeterlinck lezen” begin vorige eeuw al een essentieel onderdeel van goede opvoeding (zie ook het schilderij van Myron Barlow: “Des servantes qui lisent Maeterlinck”).
Apollinaire onderzocht in zijn essay “La phalange nouvelle” (in La revue des lettres et des arts, 1908) ook de plaats die Emile Verhaeren en Maurice Maeterlinck innamen in de internationale literatuur. Voorts had hij het over de oprichting van Le passant in december 1911, het unieke “journal fantaisiste qui manquait au pays de Tyl l’Espiègle”, waarbij Maeterlincks Gentse jeugdvriend Grégoire Le Roy en de Brusselse schrijver Louis Piérard betrokken waren (zie elders op deze website).
Andere Vlaamse invloeden duiken volgens Michel Décaudin op in Apollinaires verhaal Don Juan de Maraña (dat zich afspeelt tijdens de herovering van de Nederlanden door Spanje). Francis James Carmody en vertaler Ton Naaijkens wijzen die ook aan in zijn poëzie.
In Gent gaf Henrik van Scaldegem op 20 oktober 1986 bij “Arteveld” Apollinaires manuscript A quelle heure un train partira-t-il pour Paris uit. Deze avant-garde pantomime werd pas in 1981 in een Amerikaanse privébibliotheek ontdekt. De tekst ging terug op de figuur van de “fluitspeler zonder gezicht” in het gedicht “Le musicien de Saint-Merry” (in Calligrammes), die al tijdens W.O.I een humanistisch en weldra wereldwijd verspreid symbool in de kunst werd.

[Sofie Degrieck & Jean-Paul Den Haerynck]

Over Guillaume Apollinaire:

  • Francis James Carmody: The evolution of Apollinaire’s poetics, 1901-1914 (1963), vooral p. 115
  • Pascal Pia : Apollinaire (1981)
  • [Guillaume] Apollinaire: Œuvres en prose (1977-1993), waarin specifiek ook: Pierre Caizergues & Michel Décaudin: Notices, notes et variantes & Bibliographie
  • [Guillaume] Apollinaire Œuvres poétiques (1990)
  • Willard Bohn: Apollinaire and the faceless man: the creation and evolution of a modern motif (1991), p. 13-14 & p. 41
  • Ton Naaijkens: Transitional literature and translation: Apollinaire’s Zône in the Dutch polysystem, in: Harald Kittel: Geschichte, System, literarische Übersetzung (1992), p. 228-249
  • Koen Stassijns: De mooiste van Guillaume Apollinaire (2007), met inleiding van Els Jongeneel.
  • Website Apollinaire: http://www.wiu.edu/Apollinaire/

Interne links

[Fragmenten] Souvenirs des Flandres