En is het niet aan het oude ras van trotse burgers, aan de verbeten, bijna religieuze arbeidslust (...), dat de stad die morele, intellectuele en fysieke kracht dankt.

Giuseppe Ungaretti (1933)

Terug naar index

BROECKAERT, KAREL

(Gent, 22.05.1767 - Aalst, 11.08.1826)

Publicist. Over zijn jeugdjaren is niets geweten. Kort na de eerste inval van de Fransen (Jemappes, 6.11.1792), in december 1792, begon hij, naar het voorbeeld van het Parijse revolutionaire blad Le Père Duchesne van Jacques-René Hébert, het Dagelyks nieuws van Vader Roeland uit te geven. Vanaf nr. 11 wijzigde hij de titel in Dagelyks nieuws van klokke Roelandt, met als motto: “Als ik kleppe ’t is brand, Als ik luye ’t is Victorie in ’t land”. Met zijn blad zocht Karel Broeckaert de republikeinse ideeën te populariseren. In maart 1793, bij de nakende Oostenrijkse Restauratie, stopte hij de publicatie, na zeventig nummers. Na de terugkeer van de Fransen, onder het Directoire (1795), startte hij met De Sysse-panne ofte den Estaminé der Ouderlingen, een blad dat hij tweemaal per week liet verschijnen. Het werd aangekondigd als “eene beantwoordinge aen de naemlooze Smaed- en Schimpschriften, die dagelyks onder het Volk gestroyt worden” en was in het begin vooral gericht tegen het Gentse blad Den Demokraet dat de ideeën van de Conventie voorstond, terwijl Broeckaert veeleer de idealen van het Directoire propageerde.

De Sysse-panne (iemand zijn saus geven = iemand de waarheid zeggen) is een van de weinige spectatoriale geschriften in de 18de-eeuwse Zuid-Nederlandse letterkunde. Sommige bladzijden zijn rechtstreeks door Addison en Steele geïnspireerd. Het blad laat regelmatig een zelfde groepje fictieve personages over de gebeurtenissen van de dag converseren: de republikein Bitterman, de radicale jakobijn Deugdelyk Herte en de conservatieve, dialect pratende Gysken, die zijn zoon Tobias node onder jakobijnse invloed ziet komen. Humor, rake typering en een levendige, kleurige taal kenmerken de stijl van Broeckaert. Hij citeert Franse en Engelse filosofen (Voltaire, Diderot, Raynal, Franklin, Adam Smith, Hobbes), is politiek republikeins gericht, maar gematigd van opvatting. Hij verdedigt de godsdienst, maar hekelt bijgeloof en volksdevotie. Hij staat aan de kant van “de klyne menschen” (de derde stand) en noemt de Noord-Nederlanders “onze Landgenooten”.

In mei 1798 hield de Sysse-panne op te verschijnen, maar ongeveer anderhalf jaar later kende ze een nieuw, kortstondig bestaan (1799-1800) onder de titel Briefwisseling tusschen Vader Gys en verscheyde andere geleerde Persoonen van zynen tyd. Ditmaal polemiseerde hij vooral met De Protocole Jakobs van J.J. Antheunis. In dit laatste blad werd nogal wat geroddeld over Broeckaerts privé-leven: hij zou een dronkaard geweest zijn en een slechte huwelijksrelatie gehad hebben. Waarheid of laster?

In 1800 kreeg Karel Broeckaert een benoeming als griffier bij het vredegerecht in Aalst. Hij werd er lid en zelfs toneelmeester van de rederijkerskamer. In de loop van het decennium na de eeuwwende naam hij herhaaldelijk, maar zonder veel succes, deel aan dichtwedstrijden. Zijn bekroning in Brugge in 1808 had hij niet aan zijn dichterstalent, maar aan “wederkerige belangenrelatie” (J. Huyghebaert) te danken.

Samen met J.B.F. Hoffmans was hij de organisator van de bekende dichtwedstrijd over De Belgen (1807), waarmee hij rivaliseerde met een door de Ieperse arts en taalparticularist F.D. van Daele uitgeschreven wedstrijd. Naar aanleiding van deze wedstrijd kwam hij in contact met de Tweede Klasse van het Koninklijk Instituut te Amsterdam en maakte hij plannen om met Hollandse auteurs samen te werken aan een geschiedenis van de rederijkerskamers.

Had hij geen dichterlijk talent, hij was des te meer een uitstekend prozaïst. Met “dien antousiasme om te vertellen, die my als ingebooren is” (Dagelyks Nieuws, 4de aflevering) schreef hij zijn Jellen en Mietje, dat geldt als de eerste roman in onze Vlaamse letteren. Het verhaal, of althans wat ervan overbleef nadat het slot ervan bij de Parijse censuur verloren was geraakt, verscheen in Den Nieuwen Dobbelen Schaepers-Almanach voor het jaar 1816 (het eerste hoofdstuk was al verschenen in jaargang 1815). Het verraadde gelijkenissen met Justus van Effens Kobus en Agnietje uit de Hollandsche Spectator. Het verhaal werd meermaals herdrukt, in de loop van de 19de eeuw maar ook nog in 1992. Hippoliet van Peene bewerkte het in 1858 tot een Gents volksspel met zang, in één bedrijf.

[Jozef Smeyers]

Over Karel Broeckaert:

  • Philip Blommaert: De Nederduitsche schryvers van Gent (1861), p. 390-397
  • A. Jacob: Borgers in den estaminé (1922)
  • A. Jacob: Den jongen Tobias (1924)
  • Eugène de Bock: Verkenningen in de achttiende eeuw (1963), p. 57-93
  • Jozef Smeyers: De Nederlandse letterkunde in het Zuiden, in: Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden, dl. 6 (1975), passim
  • Jozef Huyghebaert: Broeckaert, Karel, in: Nationaal biografisch woordenboek, dl. 10 (1983), kol. 49-60
  • Jozef Huyghebaert: Jellen en Mietje (1992). Met uitvoerige bibliografie
  • René Lissens: Jellen en Mietje : de eerste Vlaamse roman, in de knop gebroken, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (1993), p. 153-162
  • Jozef Smeyers: Broeckaert, Karel, in: Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, dl. 1 (1998), p. 605
  • Op internet, in de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren (dbnl): www.dbnl.org/auteurs/broeckaert

Interne links

[Fragmenten] Jellen en Mietje – Eerste kapittel