Mardi 13 octobre 1914. (…) tous les Gantois sont convaincus que cette occupation de leur ville par la soldatesque teutonne est une chose purement passagère…
DE GEYTER, JULIUS
(geboren Jan) (Lede, 25.05.1830 – Antwerpen, 18.02.1905)
Antwerps dichter, journalist, anti-klerikaal flamingant, als strijdend en vaderlandslievend liberaal een der vrijzinnige figuren van de taalstrijd en van de Groot-Nederlandse gedachte. Hij was betrokken, als stichter of als medewerker, bij talrijke verenigingen en tijdschriften. Zo lag hij met Eugeen Zetternam en de Gentenaar Jakob F.J. Heremans aan de basis van het tijdschrift De Vlaemsche School (1855-1862).
Hij stelde zijn (middelmatig) dichterschap nagenoeg geheel ten dienste van zijn politiek streven. Onthouden worden zijn De Vlaamsche Leeuw en de Geuzen (1873, bekend gebleven als het Geuzenlied) en zijn herdichting van Reinaert de Vos (1874). Zeer opgezet waren hij en zijn vrienden met zijn Keizer Karel en het Rijk der Nederlanden (1888), zó opgezet dat zij de auteur ervan in 1903 wilden voordragen voor de Nobelprijs. Dit episch, melodramatisch gedicht van 200 bladzijden in middeleeuwse versbouw is een biografisch verhaal over Keizer Karel, waarin de belabberde verhouding van de keizer tot de Nederlanden centraal staat. In twaalf zangen groeit het drama naar zijn hoogtepunt: de zgn. Karolijnse Concessie. De Geyter beschrijft hoe de verhoudingen tussen de keizer en (vooral) Gent alsmaar slechter werden. Hij wijt de felle onlusten van 1540 verkeerdelijk aan een diep Gents ongenoegen omdat de keizer de Unie, het Rijk der Nederlanden, niet heeft kunnen (of willen) verwezenlijken. De schuld daarvoor wordt geheel gelegd bij de verderfelijke Franstalige omgeving van de keizer die de jonge Karel bestendig voorlogen en misleidden. Wat de Nobelprijs betreft: de ironie wilde dat niet De Geyter maar wél twee Fransschrijvende Belgen, Emile Verhaeren en Maurice Maeterlinck, als kandidaten werden voorgedragen.
Bekend is ook nog De Geyters pamflet De waerheid over de Vlaemsche Beweging : brieven van eenen ouden staetsman aen eenen jongen Gentenaer, anoniem verschenen in 1858. De Geyter, toen 28 jaar, bekleedde nooit een politiek mandaat maar hier deed hij zich voor als “oude staatsman”. Hij reageerde fel op een kort voordien verschenen ander pamflet (Over de Vlaemsche belangen : brief aan eenen zogezegden liberalen Vlaming) van een leeftijdsgenoot, de Antwerpenaar Lodewijk Jan Mathot (ps. van L van Ruckelingen). Waar de vurige katholiek Mathot stelde dat de Vlaamse zaak slechts kon gedijen door nauwe aansluiting bij de katholieken, legde de antipapist De Geyter de schuld van alle problemen volledig bij de clerus en de eeuwenlange “priestermacht”.
Aan de Vlaamse Kaai werd in 1898 een “villa” gebouwd die, hem ter ere, “Villa Julius de Geyter” werd genoemd. Ze was versierd met een borstbeeld en met het opschrift “Vlamingen, eer uwe mannen / Een land dat zijne kinderen / vereert, vereert zichzelf”. Ze werd afgebroken in het begin van de jaren 1970.
[Frans Heymans]
Over J. de Geyter:
- Ludo Simons: Van ‘t ongedierte der papen : rondom De Geyters geuzenlied (1968)
- José Verschaeren: Geyter, Jan (genaamd Jules) de, in: Nationaal biografisch woordenboek (1987), kol. 281-294
- José Verschaeren: Geyter, Julius (eigenlijk Jan) de, in: Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, (1998), p. 1306-1307