Men hore [Anseele] in zijn eigen taal, zijn Gents dialect, de zo soepele, kernachtige spraak, ruig en ruw, zo geestig ondeugend en slecht gemanierd, een beetje canaljeus zelfs

Paul Kenis (1930)

Terug naar index

DEMEDTS, ANDRÉ

(Sint-Baafs-Vijve/Wielsbeke, 08.08.1906 – Oudenaarde, 04.11.1992)

Vlaams katholiek dichter, criticus, essayist, toneel - en romanschrijver. Als oudste van vier op een afgelegen hoeve in West-Vlaanderen kende hij − ook door zijn zwakke gezondheid − een eenzame jeugd. Zijn enige zus Gabrielle Demedts (1909-2002) werd bekend als dichteres en hoofdredactrice van het literaire vrouwentijdschrift Handen.

Demedts liep school in Kortrijk, waar hij bevriend was met Jozef Devroe (later Vlaams-nationalistisch volksvertegenwoordiger), en werd lid van het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond. Deels autodidact, want hij kon zijn studie door arbeid op het land niet afmaken.
Uit zijn studententijd dateren gedichten die getuigen van zijn inzet voor het Vlaamse volk, zoals “Lof van mijn land” en “Vlaanderen” en bijdragen aan Averbode’s Weekblad en Hooger Leven. Hij was vanaf 1927 actief in de studiekring van de Katholieke Arbeidersjeugd en – onder invloed van vooral Hugo Verriest – ervan overtuigd dat materiële volksontvoogding samenging met culturele ontplooiing. Dat maatschappelijk geloof bleef levenslang verbonden met zijn christelijke levensovertuiging. Daardoor werd Demedts een van de belangrijkste tradioneel-katholieke schrijvers van Vlaanderen, een stuwende kracht voor de Vlaamse cultuuropleving (ook in Frans-Vlaanderen) en impliciet ook voor vroege Vlaamse zelfstandigheid.

Demedts werd eerst leraar te Waregem (1937-1949), was in 1952 medeoprichter van het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond (uitgever van het cultureel tijdschrift Vlaanderen), in 1957 geestelijke vader en stichtend lid van het tijdschrift Ons Erfdeel en maakte vanaf 1959 deel uit van de Kultuurraad voor Vlaanderen. Door zijn moreel gezag bewerkte hij in 1966 mede een oplossing voor de universitair-politieke kwestie Leuven Vlaams. Van 1949 tot 1971 was hij directeur van BRT-radio West-Vlaanderen, bereisde Congo en Zuid-Afrika en hield duizenden voordrachten.
Op literair vlak maakte hij met Pieter Buckinx, Jan Vercammen en René Verbeeck deel uit van het expressionistische tijdschrift Tijdstroom (vanaf 1936 Vormen). In 1939 werd hij redacteur van Dietsche Warande en Belfort. In 1962 werd hij lid (en in 1972 voorzitter van) de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.

Het literaire werk

Demedts schreef een uitgebreid oeuvre bijeen dat zowat alle genres omvat: poëzie, romans, novellen en verhalen, literaire essays en kritieken, toneelwerken, monografieën (o.a. over de Gentse schrijvers Johan Daisne en Richard Minne), een belangrijke biografie van Stijn Streuvels (1971) en een autobiografie, De dag voor gisteren (1966).
Hij debuteerde in 1929 met de dichtbundel Jasmijnen en als prozaschrijver in 1936 met de roman Het leven drijft. Zijn poëzie evolueerde weg van een expressionistisch begin naar een sobere realistische zeggingskracht en werd gebundeld in Verzamelde gedichten (1976) en De jaargetijden (1979).

In de (na-)oorlogsjaren 1940-1952 publiceerde hij een reeks jeugdromans onder het pseudoniem Koen Lisarde, zoals Ik wil een dappere kerel zijn, Trouw aan hun volk en Voorbij aan de nacht en werkte hij mee aan collaborerende bladen als Nieuw Vlaanderen, wat hem na de bevrijding wel moeilijkheden opleverde.
Verder schreef hij onder meer een reeks catharsisromans: Voor de avond valt (1947), In het morgenlicht (1949) en De ring is gesloten (1951), die zich in een familiale boerenwereld afspelen. Daarnaast ook filosofisch-psychologische romans als De levenden en de doden (1959, Prijs Provincie West-Vlaanderen), Nog lange tijd (1961), Alleen door vuur (1965) en Je komen halen (1969). Ook zijn late werk telt diverse hoogtepunten, zoals Geluk voor iedereen (Emile Bernheimprijs 1981), een roman over de jaren 1840-1848 in West- en Oost-Vlaanderen, “de jaren van onze diepste armoede en vernedering”. Daarna volgden nog de ontvoogdingsroman Veertien-achttien (1985), een kroniek van activisme en Frontbeweging tijdens de Eerste Wereldoorlog, en de onvolprezen vierdelige cyclus De eer van ons volk.

Demedts’ werk werd o.a. bekroond met de August Beernaertprijs 1946, de Prijs Scriptores catholici 1952, de Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provincies 1974 en de Driejaarlijkse Staatsprijs 1990 voor zijn gehele oeuvre.
In 1970 werd door de Marnixring van Kortrijk een tweejaarlijkse André Demedtsprijs uitgeschreven, in 1983 kreeg zijn geboortedorp Wielsbeke een André Demedtshuis, het jaar daarop een Demedts-wandelpad en drie jaar later ook een borstbeeld. Twintig jaar na zijn dood, in 2012, werd een André Demedtsjaar georganiseerd.

A. Demedts en Gent

Hij woonde op het eind van Wereldoorlog I, in 1918-1919, bij zijn oom Dr. Leestmans in Gentbrugge en volgde lager secundair onderwijs aan het Sint-Lievenscollege te Gent.

In een van Demedts’ vroeg neergeschreven impressies, “Zuid-Vlaanderen”, zijn bijdrage aan Emmanuel de Boms Vlaanderen, o welig huis: zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien (1939), volgde hij de loop van de Schelde van Oudenaarde noordwaarts: “Voor zijn wallen is de ondergang van Van Artevelde begonnen. Zeshonderd jaar zijn sedert dien voorbijgegaan en de droom van den Wijzen Man van Gent is als een rozenstruik die telkens weer uitspruit en ook telkens weer afsterft.”
En voor de stad Gent zelf focuste hij op het water: “Voor wie Gent niet bewoond heeft, is het niet mogelijk den loop van de Schelde te onderscheiden van dien van de Leie en van de vele kanalen die de dertig eilanden omspoelen waaruit de kom van Gent bestaat.”

De eer van ons volk

Van zijn belangrijkste werk, de vierdelige cyclus De eer van ons volk (1973-1978, herdr. 1995), speelt het slotdeel grotendeels in Gent, maar ook de voorafgaande delen tellen heel wat Gentse reminiscenties. Een oerversie van de cyclus verscheen al 1941 in Volk en Kultuur (een weekblad gelieerd met het VNV en DeVlag), in 31 afleveringen, tussen 17 mei en 13 december. Maar pas in de jaren 1970 vond Demedts zijn definitieve versie en de tijdsgeest geschikt voor publicatie in boekvorm.
Demedts werd geboren in de Leie- en Mandelstreek, op de afgelegen hoeve “Den Elsbos”, waar zijn voorvaderen sinds 1626 onafgebroken woonden. Die eigen familiegeschiedenis kwam al aan bod in de verhalenbundel Terug naar huis (1970), maar zijn bewonderde voorvader Karel Gillemijn werd dé spilfiguur van de historische romancyclus De eer van ons volk. Demedts projecteerde dat familieverhaal tegen de geschiedenis van België in de periode 1782-1815: van de Brabantse Omwenteling, toen de Oostenrijkers werden verdreven en de Verenigde Belgische Staten werden opgericht (in De Belgische Republiek), over de opeenvolgende bezettingen van het land, eerst opnieuw door de Oostenrijkers in 1790, later door de Fransen (in Hooitijd), over de neergeslagen opstand van de plattelandsbevolking, de zogenaamde Brigands, in 1798 (in Goede Avond), tot de nederlaag van Napoleon in Rusland en Waterloo en de oprichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden onder Willem I in 1815 (in de slotroman Een houten kroon). De volledige romancyclus kreeg veel lof toegezwaaid en werd zelfs vergeleken met Tolstoj’s Oorlog en vrede.

Demedts kreeg het verhaal van de familie Gillemijn op vijftienjarige leeftijd te horen van een afstammeling van de in 1525 uit Ieper uitgeweken Gillis Gillemijn, wiens nazaten behoorden tot de bekende Heren van Mander (waarvan de bekendste telg Karel van Mander werd, auteur van het befaamde Schilderboec, zie in Hooitijd). Die afstammeling was een bejaarde kleinzoon van spilfiguur Karel Gillemijn in de openingsroman De Belgische Republiek.

Tot de terloopse vermeldingen van Gent behoren historische nieuwsberichten over de wisselende kansen in de strijd, die uit De Gazette van Gendt voorgelezen worden ten behoeve van de ongeletterden. Steevast wordt melding gemaakt van de wijzigende ondertitels van de Gentse krant al naar gelang van de bezettende macht, van “Met Privilegie van Zyne Keyserlyke ende Koninglyke Majesteyt” (onder de Oostenrijkers) tot “Met Privilegie van het Vereenigd Committé der Nederlanden” (na de Brabantse Omwenteling).

Specifiekere Gentse referenties in De Belgische Republiek (1973) betreffen de band tussen de organist van de Sint-Jacobskerk en nazaat Rogier Gillemijn, die zich in het vervolgdeel Hooitijd (1974) ook opvallend van de Gentse tongval bedient en de Franse taal van de stedelijke adel overneemt. Verder wordt gewezen op het verschil tussen het platteland en steden zoals Gent. Buitenmensen ervaren er de kamers van het Sint-Jorishof aan de voet van het belfort bijvoorbeeld als “afgesloten als een doodkist”.
In Goede avond (1976) volgen we het overleg waarbij bankier Ysenbrandt via zijn Gentse connecties de jonge Helmar Gillemijn zal stimuleren in de geest van de Franse revolutie: “De massa kan zich zelf niet optillen, zeker niet vooruit helpen. Enkele uitgelezen persoonlijkheden moeten haar de weg naar de vrijheid en broederlijkheid, de verdraagzaamheid en een menswaardiger leven leren, tegen geestelijke verblinding en dwingelandij in.” Ook komt de handel in vlasgarens ter sprake die door de Fransen overgenomen werd om de fabrieken in Gent sneller te bevoorraden.

Vooral het slotdeel van de romancyclus werd inzake verhaallijn en locaties veel Gentser ingekleurd. Een houten kroon is gesitueerd tussen 1808 en 1815, toen België aangehecht was bij Frankrijk, en de handeling speelt zich voor een flink deel af in Gent. Demedts hangt een bijzonder gedetailleerd en vlot geschreven beeld op van de gevolgen van de Franse revolutie voor Gent: de groeiende industrialisering, de sociale ongelijkheid tussen fabrieksarbeiders en katoenbaronnen, de uitspattingen van de Franse bezettingsmacht, van Vlaamse lotelingen en Russische kozakken, tot de betwiste hereniging van Noord en Zuid onder Willem I (vandaar de romantitel).
We zien dat alles via de lotgevallen van de zonen Gillemijn, waarvan de een ingelijfd werd in het Franse leger en Napoleons offensief tegen Rusland meemaakt tot aan het historische debacle van de Grande Armée. En via de andere zoon Helmar Gillemijn die zich in Gent opwerkt in het textielmilieu tussen Groene Briel en Lievekaai. Maar naast die Gentse textielimperia van Lieven Bauwens, Rosseel, weduwe Antheunis en Poelman komen ook het inhalen van Napoleon te Gent, de politieke verwarring en veranderende ideeën, de beluiken en de armoede, de plattelandsvlucht en verstedelijking, en zelfs het ontstaan van de eerste solidariteitsfondsen sterk in beeld.

[Jean-Paul den Haerynck]

Over A. Demedts

  • Willy Spillebeen: André Demedts (1974, Monografieën over Vlaamse Letterkunde; 46)
  • Rudolf van de Perre: André Demedts, een monografie (1986)
  • Marc Holthof: Continuïteit in het oeuvre van André Demedts: de twee versies van ‘De eer van ons volk’, in: L. De Vos, Yves T’Sjoen, Ludo Stynen (eds.): Verbrande Schrijvers: ‘culturele’ collaboratie in Vlaanderen 1933-1953 (2009), p. 135-142
  • Gedetailleerde info op de websites http://www.andredemedts.be/nl/home-1.htm en http://schrijversgewijs.be/schrijvers/demedts-andre/