Men hore [Anseele] in zijn eigen taal, zijn Gents dialect, de zo soepele, kernachtige spraak, ruig en ruw, zo geestig ondeugend en slecht gemanierd, een beetje canaljeus zelfs
D'HONDT, GUSTAAF
(Sint-Denijs-Westrem, 12.7.1865 – Gent, 29.4.1938)
Auteur van novellen, genrestukjes, romans, toneelwerk; tevens toneelrecensent en essayist.
Bij zijn geboorte woonden zijn ouders in de Berdelenstraat in Sint-Denijs-Westrem. Daar zou hij blijven tot hij zich, na zijn huwelijk in 1895, definitief vestigde in de Parklaan in Gent. Beroepshalve was hij werkzaam bij het Gentse stadsbestuur, eerst in de afdelingen Onderwijs en Cultuur, later als gemeenteontvanger.
Hij speelde een belangrijke rol bij de oprichting en de evolutie van de Gentse schouwburg, als voorzitter van De Vrienden van het Nederlandsch toneel, lid van het Komitee ter verdediging van de belangen van het Nederlandsch Toneel, en – samen met Lodewijk Lievevrouw-Coopman – stichter van de Maatschappij tot aanmoediging van de Vlaamsche Toneelspeelkunst.
Vanaf 1900 was hij toneelrecensent voor het dagblad La Flandre libérale waarin hij o.m. een kritiek schreef op het Nieuw Nederlandsch Toneel. In genoemde krant bepleitte hij (op 30.7.1900 en 13.12. 1913) het invoeren van de operette. Voorts was hij mede-redacteur van, en auteur in Lucifer : weekblad voor tooneel, letterkunde, muziek en beeldende kunsten van Noord en Zuid, waarin hij de kroniek van de Nederlandsche Schouwburg verzorgde.
Vanaf 1909 was hij eveneens de belangrijkste auteur en uitgever van het tweetalig blad Gent XXe Eeuw = Gand XXe siécle. Tenslotte was hij redacteur van Voorwaarts en werkte hij mee aan de Nederlandsche dicht- en kunsthalle : tijdschrift toegewijd aan taal-en letterkunde, kunst, geschiedenis en onderwijs .
Literair werk
D’Hondt behoorde tot de naturalistische school. Hij onderging duidelijk de invloed van Cyriel Buysse, met wie hij goed bevriend was. Zo was hij feestredenaar op de Buysseviering van 14 december 1929. Zijn werk situeert zich zowel in Gent als op het platteland van de Leie-streek. Hij leverde pessimistische beschrijvingen van het lot van volksmensen en plattelandsbewoners.
Als auteur debuteerde hij in 1891 met een bundel Novellen en schetsen. Zijn eerste belangrijk werk was De Witte Kaproenen : lyrisch drama in 5 bedrijven (1899), een toneelspektakel dat hij samen met Lodewijk Lievevrouw-Coopman schreef (muziek van Oscar Roels) en dat op l oktober 1899 in première ging bij de gala-voorstelling ter gelegenheid van het allereerste toneeljaar van de nieuwe Gentse schouwburg, het Nederlandsch Toneel. Dit historisch drama speelt zich af in het derde kwart van de 14de eeuw, toen de Engelsgezinde “witte kaproenen” (een soort burgerpolitie in Gent) onder aanvoering van Jan Yoens in het verzet kwamen tegen de centralistische politiek van de Fransgezinde graaf Lodewijk van Male. Niet minder dan 150 prachtig gekostumeerde spelers figureerden in dit stuk. Het werd nog eens opgevoerd in 1942, onder regie van Michel van Vlaenderen. In dit stuk komt o.m. een Treurlied der Gentsche maagd voor.
In 1905 verscheen de novelle De deserteur; een zwaarmoedig verhaal dat eindigt op een zelfmoord.
Daarop volgde Van simpele menschen (1906), een bundel genrestukjes over de Gentse volkswijkbewoners.
In de in Gent gesitueerde roman De erfenis van Pier-Cies (1914) observeert hij met scherp waarnemingsvermogen de enge geniepigheid en de harteloosheid van een teleurgestelde erfenisjager.
De novelle Tijden van beroering (1915) gaat over een staking in de hoogovens van Wallonië tijdens de Eerste Wereldoorlog.
In 1930 verscheen het poëtische Als ’t harte onrustig is, met impressies over de Leiestreek rond Gent. In de Vennen : lente-impressies (zonder jaar) vertelt over zijn omzwervingen met jongens van zijn leeftijd in de drassige Gentse meersen; het werd door de Gentse kunstenares Marie de Keyzer voorzien van houtsneden en door Géo d’Aconit in het Frans vertaald als Dans les fondrières(1925).
In 1927 publiceerde hij in de Groote Snoeck Almanak een studie over de Gentse folkloreschrijver Lodewijk de Vriese; ze werd in 1931 afzonderlijk uitgegeven met ondertitel bio- en bibliografische studie met een keus uit zijn werken.
[Denise de Weerdt]
Over G. D’Hondt:
- Gustaaf D’Hondt: De deserteur (1891). Zie de inleiding aldaar
- Paul Verbauwen: Ons Vlaamsch toonel te Gent : geschiedkundige verzameling (1912)
- Maurits Sabbe, Lode Monteyne en Hendrik Coopman: Het Vlaamsch tooneel, inzonderheid in de XIXe eeuw (1927). Zie dl. 1, p.335; dl. 2, p. 446-447 e.a.
- Willekens, Emiel: Sociale tendensen in de Vlaamse literatuur, in: Geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging in België (1960), dl. 15, p. 457
- Jaak van Schoor: Een huis voor Vlaanderen : honderd jaar Nederlands Beroepstoneel te Gent, in; Kultureel jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, 1917 (1918)