De stad was vol vreuchden in alder manieren / Men sach de straten behanghen, de husen versieren, / (...) / De straten laghen vol groote vieren
FREDERICQ, PAUL
(Gent, 12.08.1850 - Gent, 23.03.1920)
Geboren in de Slijpstraat (= Sleepstraat) te Gent woonde hij later in het Groot Gewad, aan de Gruisberg (omgedoopt tot Winkelstraat) en aan de Coupure. Een gedenkplaat in de Notarisstraat nr. 7 (in de buurt van het Duivelsteen), herinnert eraan dat hij ook daar verbleef. Hij was verwant met Cyriel Buysse en met de zusters Loveling. Deze laatsten verbleven ten tijde van Pauls geboorte in hetzelfde huis in de Slijpstraat.
Fredericq was leerling aan het Koninklijk Atheneum te Gent waar Max Rooses en Jacob Heremans veel invloed op hem hadden. In 1871 behaalde hij aan de Luikse Rijksuniversiteit het diploma van geaggregeerd leraar middelbaar onderwijs. In hetzelfde jaar werd hij leraar geschiedenis te Mechelen en te Aarlen. In 1875 legde hij te Gent het speciaal doctoraat in de historische wetenschappen af, met een studie Essai sur le rôle politique et social des ducs de Bourgogne dans les Pays-Bas, en verkreeg hij een mutatie van Aarlen naar het Gents Atheneum. In 1879 werd hij te Luik hoogleraar voor Nederlandse letterkunde, hedendaagse geschiedenis en geschiedenis van België. In opdracht van de Belgische regering analyseerde hij tussen 1877 en 1884 in 13 universiteiten in Duitsland, Frankrijk, en de rest van Europa, de aanpak van het hoger onderwijs. In 1880 startte hij zelf met practicum-onderwijs.
Na het emeritaat van Jacob Heremans werd hij in 1883 benoemd aan de Universiteit Gent. Hij doceerde Nederlandse letterkunde en vergelijkende geschiedenis van de moderne letterkunde, en praktische oefeningen over de moderne tijden en de moderne geschiedenis van België, ook in het Nederlands. Kenmerkend voor zijn gemoedelijkheid: hij doceerde ook in de ontspannen sfeer van zijn eigen woning, bij het drinken van een goed glas.
Als scheppend auteur is van hem een toneelstuk bekend: Bertha, een kamerspel in twee bedrijven (opgenomen in Nederlandsch museum, 1874, p. 312-338). Een zeldzame keer waagde hij zich ook wel eens aan de poëzie, zo in 1912 met een gedicht Aan den slaanden nachtegaal, dat onder pseudoniem O.W. De Vlaemynck verscheen in De Vlaamsche gids. Op algemeen cultureel en literair-essayistisch gebied publiceerde hij o.m. studies over De Nederlanden onder Keizer Karel (1885), Marnix [= van St. Aldegonde] en zijne geschriften (1881), Levensschets van Domien Sleeckx (1903) en Het Nederlandsch proza in de zestiendeeuwsche pamfletten uit den tijd der beroerte met eene bloemlezing 1566-1600 en een aanhangsel van liedjes en gedichten uit dien tijd (1907). Voorts publiceerde hij in verschillende tijdschriften bijdragen over literatuur. Zo vezorgde hij in de jaren 1874 tot 1878 in de Revue de Belgique geregeld een rubriek Chronique de la littérature flamande. In zijn Verspreide studies en toespraken [1914] zijn een aantal toespraken of eerder in tijdschriften verschenen artikelen opgenomen, o.m. over Karel Lodewijk Ledeganck, Ferdinand August Snellaert en Julius Vuylsteke.
De driehonderdste verjaardag van de Pacificatie van Gent en de door de Gentse liberalen georganiseerde herdenkingsstoet in 1876 hebben voor Fredericq verstrekkende gevolgen gehad. Hij bekeerde zich, mede onder invloed van zijn oom – de Gentse hoogleraar filosofie François Huet – tot het protestantisme. Er werd hem gevraagd historische opzoekingen te verrichten om de feesten te onderbouwen. Dit gelegenheidsonderzoek werd het vertrekpunt van zijn vele publicaties over de godsdienstproblemen in de 16de eeuw, en de middeleeuwse inquisitie. Over de herdenkingsplechtigheden zelf stelde hij een Album van den historischen stoet der Pacificatie van Gent (1876) samen.
Fredericq engageerde zich nadrukkelijk in de Vlaams-liberale beweging. Van 1891 tot 1895 was hij liberaal lid van de Gentse gemeenteraad. Hij werd voorzitter van de Gentse afdeling van het Willemsfonds en hoofdredacteur van het liberale weekblad Het Volksbelang. Voorts was hij actief in de strijd om de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Van zijn hand is de eerste volwaardige Schets eener Geschiedenis der Vlaamsche Beweging (1906-1909). In 1894 stichtte hij Hooger Onderwijs voor het Volk. Tenslotte zette Fredericq zich ook hartstochtelijk in voor het redden van historische gebouwen in Gent, met name van het Gravensteen.
In 1916 verzette Fredericq zich krachtig tegen de gedwongen vernederlandsing van de Gentse universiteit door de Duitse bezetter. Op 18 maart werd hij, samen met Henri Pirenne, aangehouden en gedeporteerd naar het kamp van Gütersloh in Duitsland, nadien naar Jena en Bürgel. De beproevingen ondermijnden hem fysiek en psychologisch. Na de bevrijding werd hij op 10 januari 1919 rector van zijn universiteit, doch na enkele weken, op 18 april, diende hij reeds zijn ontslag in, ontgoocheld door de felle anti-Vlaamse reacties en het onbegrip tegenover zijn nochtans gematigde houding inzake de de vernederlandsing van zijn universiteit. Een weinig later overleed hij aan de gevolgen van een beroerte.
Hij werd begraven op de Westerbegraafplaats (graf nr. 394-R). De stad Gent eerde zijn nagedachtenis met een straatnaam (straat, uitkomend op de Koning Albertlaan).
[Walter Prevenier]
Over Paul Fredericq:
- Hans van Werveke: Paul Fredericq in de spiegel van zijn dagboek (1979). Met uitvoerige chronologische bibliografie van de geschriften van Paul Fredericq
- E. C. Coppens: Paul Fredericq (1990)
- Walter Prevenier: Paul Fredericq, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (1998), dl. A-F, kol. 1204-1205