… vrees voor 't zelfbehoud? O neen, neen, van wat belang is thans desnoods een menschenleven min of meer. Doch... al die arme jongens prijs gegeven aan verminking en aan dood!

Virginie Loveling (1914)

Terug naar index

GRIFFIS, William Elliot

(Philadelphia, Pennsylvania, VS, 17.09.1843 - Winter Park, Florida, VS, 05.02.1928)

Amerikaans leraar, oriëntalist, dominee, historicus en schrijver van talloze boeken en artikelen. In zijn verzameling Belgian fairy tales (1919) geeft hij een persoonlijke draai aan de legende over de Gentse draak op het belfort.

William Elliot Griffis promoveerde aan Rutgers University in 1869, waar hij ook een jonge samoerai Engels en Latijn aanleerde. In 1870 werd hij uitgenodigd om moderne scholen op te richten in Echizen (Japan) en verbleef hij in Fukui, waar een museum aan hem is gewijd. Hij schreef er in 1876 The Mikado’s empire [Mikado = Japanse keizer]. Hij ontving uit handen van de Japanse regering de Orde van de Rijzende Zon (vierde van acht graden).
Na zijn terugkeer naar de Verenigde Staten in 1877 werd Griffis dominee in Schenectady, New York (waar hij ook begraven werd), en behaalde extra academische graden: doctor in de godsgeleerdheid (Divinity) en de eregraad doctor in humane letteren. Hij was twee keer getrouwd en kreeg twee zonen: Stanton Griffis werd ambassadeur, John Griffis componist.

William Elliot Griffis reisde elf keer door Europa, waarbij hij steeds grotere interesse begon te tonen voor de oorsprong van de Amerikaanse beschaving en de verhalen van Nederlandse en Waalse pelgrims naar de Verenigde Staten. In 1923 publiceerde hij The story of the Walloons: at home in lands of exile and in America. Daarin is onder meer het verhaal van Jesse de Forest en zijn nazaten te lezen, waarbij Griffis (soms wat simplistische) parallelen trekt tussen de vrijheidslust van deze Walen en de Grondwet van de Verenigde Staten. De bijdrage van de Walen werd later overschaduwd door de Hollandse (Nieuw Amsterdam) en nog later door Engelse invloeden (New York). In New York werd rond 1924 wel een herdenkingsmomument opgericht voor die Waalse bijdrage aan de Amerikaanse geschiedenis.

Griffis maakte deel uit van de Bostonians, Amerikanen die zich interesseerden voor de oorsprong van de Amerikaanse bevolking, die grotendeels bestond uit vluchtelingen vanuit de Nederlanden, Wallonië en andere streken van Europa, vanaf de godsdienstoorlogen in de 16de-17de eeuw.
De periode van Dutch Colonial Revival (ca. 1880-1920) leidde tot studiereizen van Amerikaanse schilders naar de Nederlanden, tot historische werken van John Lothrop Mottley of Douglas Campbell, tot toeristische en geromantiseerde gidsen zoals The Spell of Belgium van Isabel Anderson en The Spell of Flanders door Edward Neville Vose [zie aldaar] en tot werken over West-Europese architectuur, verklede thema-avonden en huisdecoraties. Deze periode wordt uitgebreid behandeld door Annette Scott (Holland Mania) en G.H. Joost Baarssen (Universiteit Leiden) in America’s true mother country?

Tijdens zijn reizen verzamelde Griffis lokale legendes per land of stad en publiceerde deze in een reeks Fairy Tales – beter te begrijpen als "wonderlijke (historische) verhalen". Tussen 1880 en 1928 publiceerde hij zo’n verhalen over Japan, Korea, Nederland, België, Zwitserland en Wales. Vaak vindt men er (soms grappige) dubbelzinnigheden, historische verwijzingen en gevolgtrekkingen (al dan niet terecht), vleugjes Griekse of Romeinse mythologie én bijbelcitaten – hij was immers een protestantse dominee. De mengeling van feiten en fictie is fascinerend, al zijn sommige interpretaties overdreven.
In 1919 publiceerde William Elliot Griffis zijn Belgian fairy tales bij Thomas Y. Cromwell in New York. In 26 vaak dubbellagige verhalen, behandelt hij naast de Gentse draak [zie onder] en die van de Borinage (Bergen), ook de Grote Oorlog, de Belgische inspanningen om de vrede te bewaren tussen "wonderlijke personages" of diverse godsdiensten (de Mechelse gesprekken?); daarnaast het meisje met de zwanen en Lohengrin (rond Antwerpen), de reus in het hazelbos (Hasselt), de klaproosprinses (rond Ieper), het verhaal van de fleur-de-lys (rond Doornik), de Ierse prinses (rond Dimpna van Geel, rond Zevenkerken, hetzij Loppem of Andenne), verhalen over Halewijn (“O no, my daughter; no, not so, they ne’er return who thereward go”), Lyderic (rond Echternach, Willibrordus en het ontstaan van Rijsel), Lange Wapper (rond Antwerpen), en over wonderlijke postduiven, Scandinavische mythologie en Valentijn, de nuttige ezel. Andere verhalen gaan over de komst van een staartloze Japanse kat (naar Gingelom), de leeuw met de gespleten staart (in Congo, dwz. de onenigheid tussen Walen en Vlamingen), het Ros Beiaard (Dendermonde), de paashaas en de Easter koningin, of over het ontstaan van draaibare windmolens, de bouw van kathedralen en kastelen, over vleesbrood met kerstmis en tenslotte “A society that makes Fairy Tales come through”, waarbij een koning voor zijn dochter een ring in de driekleur laat maken met een zwarte diamant, een gele topaas en een rode robijn, symbolen van standvastigheid, klinkende opbrengst en opofferingsgezindheid... Het is alleszins duidelijk dat men de meeste verhalen in de Belgian fairy tales op twee niveaus kan lezen, als een versie voor kinderen en met een diepzinniger interpretatie voor volwassenen.

William Elliot Griffis en Gent

Griffis heeft de legende van de Gentse draak in zijn Belgian fairy tales een heel eigen, stevige draai gegeven. Marcus van Vaernewijck had deze legende oorspronkelijk gelanceerd in 1574, namelijk dat het beeld van de draak op het belfort afkomstig was uit Constantinopel en via omwegen na de vierde Kruistocht (1204) in Gent was terechtgekomen. Dat verhaal was bijzonder populair in de 19e eeuw en werd pas in 1871 ontkracht door archivaris Julius Vuylsteke, die bij het nakijken van de stadsrekeningen uit de 14de eeuw de rekening van de koperslager voor de draak terugvond.

Het verhaal van de draak van Gent, getiteld “Turk, Turban, Tulip and Dragon”, draait volgens Griffis om de draak Buccoleon die weent bij het zien van strijd tussen kruisvaarders en moslims. Waar de tranen vallen, groeien tulpen die door de ‘Vlaamse’ kruisvaarders “Taff and Nyken” verzorgd worden. Na de kruistochten wil de nu Gouden draak de vermaarde Gentse tuinen bezoeken, de tulpenkwekers zijn immers rijk geworden. Buccoleon wordt bij het zicht op Gent evenwel dadelijk neergeschoten door jaloerse goudsmeden die het goud willen hergebruiken. De draak krijgt echter de hoogste eer toegewezen en wordt op de belfortspits geplaatst, op aanraden van de ‘Wijze man’ (met duidelijke verwijzing naar het standbeeld van Jacob van Artevelde op de Vrijdagsmarkt).

William Elliot Griffis haalde de naamgeving voor zijn personages in “Turk, Turban, Tulip and Dragon” uit zijn Welshe oorsprong: de Taff is een rivier in Wales, Nyken betekent in het Oud-Engels "nieuwe kennis" – die men inderdaad opdeed tijdens de kruistochten. Daarnaast wordt in het verhaal specifiek aandacht besteed aan veelkleurige tulpen (al was die teelt altijd meer aanwezig in Nederland), tulbandcake (ook wel kardinaalshoedcake geheten) en "gapers", oosters aandoende beelden van een hoofd, dat een pil inneemt en het symbool werd van de apothekers. Verder is er aandacht voor Boudewijn, beschermer van het Heilig Graf, en Saladin. Het plaatsen van de draak op het Gentse belfort wordt trouwens met zoveel details beschreven, dat men zou vermoeden dat Griffis in Gent aanwezig was bij de terugplaatsing op 8 januari 1913.

De Gentse universiteitsbibliotheek bevat naast enkele titels van William Elliot Griffis ook enige korte handgeschreven brieven van Griffis aan professor Henri Logeman (1862-1936), docent Engels, een getypte brief uit 1894 en een overzicht van mogelijke lezingen die Griffis bij een bezoek aan Gent kon geven. Het prozaïsche verhaal van Griffis’ Gentse draak werd in 1932 herwerkt in een poëtischer interpretatie door Bertha Palmer Lane [zie aldaar].

[Literair Gent-redactie]

Over William Elliot Griffis: