Terug van Gent, dood moe, schor en op. (...) Ik ben al die dagen in een roes geweest (...) Kennismakingen en ovaties zonder eind van 's morgens tot 's nachts laat.

Multatuli (1867)

Terug naar index

SLEEN, MARC

(Gentbrugge, 30.12.1922 - Hoeilaart, 06.11.2016)

Vlaams striptekenaar en cartoonist. Hij werd als Marcel Neels geboren in Gentbrugge. Na de bewogen jaren van de Tweede Wereldoorlog begon hij in 1944 als cartoonist en illustrator bij de krant De Standaard.
Hij debuteerde als stripauteur met De avonturen van Neus in Ons Volk, een zogenaamde ‘stopcomic’ (stripverhaal van slechts één rij plaatjes). Later experimenteerde hij met pantomimestrips (zonder tekstballonnen) als Pollopof en Joke-Poke. In die periode lanceerde hij ook iconische stripfiguren als Piet Fluwijn en Bolleke (1945-1965) en de populaire weekstrip De lustige kapoentjes. Hij ontwierp ook minder bekende stripfiguren als Doris Dobbel (1950-1967), Oktaaf Keunink (1952-1965). Voor De Nieuwe Gids, in 1946 opvolger van De Standaard, startte hij met een strip rond “detectief Van Zwam”, die later een bijfiguur zou worden in de Nero-albums. Met De avonturen van Nero & Co bouwde Sleen tussen 1951 en 2002 een ongewoon succesvolle stripcarrière uit. Hij was gedurende een halve eeuw Vlaanderens meest politiekkritische striptekenaar en smokkelde in ruim 200 stripverhalen geregeld de Vlaamse geschiedenis binnen.

In 1974 won Sleen de Prix Saint-Michel, in 1993 een Gouden Adhemar, een bekroning vernoemd naar zijn personage, de zoon van Nero, en in 2002 de Stripvos van de Vlaamse Onafhankelijke Stripgilde. Hij werd door koning Albert II in 1999 tot ridder geslagen.
De Nero-stripfiguur behoort inmiddels tot het Vlaamse culturele erfgoed. Met ruim 200 volledig zelfgetekende Nero-stripalbums haalde hij ook het Guiness Book of Records.

Zijn tekenstijl en komische strips oefenden grote invloed uit op de volgende generaties Vlaamse striptekenaars. Het wekt dan ook nauwelijks verwondering dat de stripgrootmeester werd opgevoerd in strips van zijn jongere collega’s, onder meer in Bakelandt, Urbanus op Uranus en als “directeur van het stripinstituut” en stripgidsprijswinnaar in Merho’s Kiekeboe, album 26. Willy Linthout parodieerde de Nerostrip van Sleen in zijn eerste stripverhaal De Zeven van Zeveneken.

Sleen is ook bekend als Afrika-kenner, safariganger, documentairemaker en beheerder van het Wereldnatuurfonds.
Hij overleed op 93-jarige leeftijd in Hoeilaart, maar werd bijgezet op Campo Santo (Sint-Amandsberg) in zijn geboortestad Gent.

Marc Sleen en Gent

Hij kwam uit een gegoede familie en volgde een tekenopleiding aan het Sint-Lucasinstituut in Gent. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zat één van zijn broers in het actieve verzet in de Gentse regio, terwijl Marc Sleen zelf voor het Arbeitsamt moest werken. Hij werd in 1944 door de Duitsers gearresteerd en in het Miljoenenkwartier ondervraagd; later belandde hij in de Nieuwe Wandeling, waar hij bijna dagelijks executies meemaakte.

Een van de vroege Nero-albums, De hoed van Geeraard de Duivel, was geïnspireerd door de legende rond het Gentse Duivelsteen. De strip verscheen eerst als vervolgverhaal in de krant Het Volk in de zomer van 1950 en heette toen nog De avonturen van detective Van Zwam, omdat die de hoofdrol vertolkte. Het stripverhaal was erg actueel, omdat het ook handelde over de Belgische koningskwestie (opvolging van Leopold III in 1950). Geraard is daarin een “separatist”, een communist (als boezemvriend van Stalin), een socialist (“hij trekt te veel op Kamiel Huysmans”), een “logeman” en een revolutionaire handlanger van politicus Paul-Henri Spaak.
Hetzelfde verhaal werd bij Marc Sleens negentigste verjaardag feestelijk heruitgegeven, aangevuld met een bijdrage over zijn Gentse achtergrond en met een historische duiding van de figuur van de Gentse burggraaf Geraard Vilain, bijgenaamd de Duivel, en van het Duivelsteen. De publicatie was een initiatief van de vzw Gent Cultuurstad (medeoprichter van deze website Literair Gent), in samenwerking met de Stichting Marc Sleen.
Op 6 juli 2012 werd de striptekenaar meteen ook gehuldigd op het Gentse stadhuis, voor “zijn lange en opmerkelijke carrière als uitzonderlijk getalenteerd striptekenaar van Gentse origine”.

Het Gentse Duivelsteen speelt ook een rol in De terugkeer van Geraard de Duivel (1984) en De kolbak van How (1994), die in 2005 samen met De hoed… werden gebundeld tot de De duivelse trilogie. Het Duivelsteen wordt in De terugkeer … beschreven als: “Een der mooiste en grootste krochten van het oude Gent. Het werd in 1245 door Ser Geraard, bijgenaamd de duivel, opgericht.” Geraard zelf noemt het in de strip “Mijn paleis. Mijn ‘optrekje’ op aarde.” Nero verbeeldt er zich, uitgehongerd in de kerker, een afdaling in de hel (via een lift die 9000 etages omlaag gaat, duidelijk sneller dan in de wereldvermaarde helletocht uit Dante Alighieri’s Goddelijke komedie). In de “hel” branden de wereldleiders in de vlammen en zoekt de duivel in een grote stripbibliotheek naar de geschiedenis van Nero. De blonde assistente van Geraard wordt er met het welbekende Gentse dialectwoord “koeketiene” (liefje, minnares) aangesproken.
Naast het Geraard de Duivelsteen komen in De hoed van Geraard de Duivel ook nog het Gravensteen en de gevangenis aan de Nieuwe Wandeling (in Gent bekend als “het rolleke”) in beeld.

Ook heel wat andere Nero-albums spelen zich gedeeltelijk af in Gent, onder meer Het geheim van Matsuoka (1947-1948), De erfenis van Nero (1948-1949) en De bom van Boema (1983). In het eerstgenoemde verhaal zien we de historische patriciërswoning van Jacob van Artevelde (1290-1345) aan de Paddenhoek en zijn standbeeld op de Vrijdagmarkt een rol spelen, naast Jan zonder Vrees (1371-1419) als “Jan met de Hamer” en Karel de Kale (823-877), zoon van “Lodewijk de Goedertierene” (Gentse aanduiding voor Lodewijk de Vrome).

In andere titels uit de Nero-reeks duiken dan weer bekende Gentse personaliteiten op: de Gentse burgemeester Placide Depaepe in Beo de verschrikkelijke (1952), de Gentse volksfiguur “Tjeef de Kleppe” in De draak van halfzeven (1959), schilder Octave Landuyt in Zwarte november (1972-1973), poppenspelschrijver Freek Neirynck in De wraak van de Grote Clo (1977), televisiekok en advokaat John Bultinck in De sprekende draak (1982), Marc Sleen zelf in Baraka (1986), liberaal politicus Guy Verhofstadt in De verloren zee (1988), zijn katholieke evenknie en Belgisch premier Wilfried Martens in Man van Europa (1990) en cursiefjesschrijver Michel Casteels in De bom van Boema (1983), om maar enkele markante personages te noemen.
Liberaal politicus en later minister van Financiën Willy de Clercq was een van Sleens favorieten; hij komt voorbij in een hele reeks stripverhalen, onder meer in Zwarte november (1972-1973), De paardekop (1976), De planeet Egmont (1978), De Blauwe Blommebloem (1973), Ottoman de veertiende (1974), De pierrewaaiers en De Batavieren (beide 1982). In dit laatste album dook ook Danny de Wilde, uitbater van de Gentse stripwinkel De Negende Kunst, op.

Ook typisch Gentse uitdrukkingen en verwijzingen komen geregeld voor, en niet enkel in de Nero-strips, maar bijvoorbeeld ook in Piet Fluwijn en Bolleke (1945-1965).

Marc Sleen speelde zelf een gastrol als de historische Gentenaar “Jan Borluut” in het Rode Ridderalbum De Leeuw van Vlaanderen van Karel Biddeloo.
Sleens strip Het rattenkasteel (1953), dat tot de tien beste Nero-verhalen wordt gerekend, werd in 1984 door de Gentse theaterauteur en -regisseur Arne Sierens (Compagnie Cecilia) bewerkt tot een komische opera.

Sleen illustreerde ook boeken van Gentse auteurs, zoals Zwaar bewolkt met opklaringen (1965) van de bekende, uit Gent afkomstige, Vlaamse BRT-televisieweerman Armand Pien of De nacht staat op een kier (1946) van de Gentse dichter-romanschrijver Johan Daisne.
De striptekenaar kreeg in 1983 een 'Handje' van de Gentse Sosseteit en in 2003 een retrospectieve tentoonstelling in de kunsthal van de Sint-Pietersabdij. Peter Janda noemde zijn stripwinkel in de Gentse Kammerstraat naar Nero’s geniale zoon, Adhemar.

[Geert Vandamme & Jean-Paul den Haerynck]

Over Marc Sleen: