Zoo stoot het Steen der Graven langs de Lieve, / symbool van leed en nooit verstorven klacht, / vooraan op ’t plein (...) / Een huizenrei van donkre weelde en pracht.

Adolf Herckenrath (1947)

Terug naar index

UTENHOVE, KAREL

(Gent, 18.03.1536 - Keulen, 31.08.1600)

Humanist, Latijns dichter en calvinistisch voorman. Hij was een verre verwant van Jan Utenhove. Zijn vader, ook met de naam Karel, was in zijn jonge jaren ooit nog huisgenoot van Erasmus en leidde in de jaren 50 een soort salonprotestantisme in Gent. Om die reden moest hij in 1558 op de vlucht gaan naar Duitsland.

Zoon Karel liep school aan de Zandberg, bij de beroemde Jan Ottho, samen met onder meer de later even beroemde Bruggeling Bonaventura de Smet, alias Vulcanius. Beide jonge mannen gingen in 1555 samen studeren aan de Leuvense universiteit, maar al het jaar daarop stuurde vader Karel zijn drie zonen naar Bazel. Karel woonde er afwisselend bij Sebastiaan Castellio en Thomas Platter, twee protestanten van het humanistisch-tolerante stempel. In de herfst van 1556 introduceerde Karel sr. zijn zonen te Parijs bij de humanist Guillaume Morel, drukker van Griekse werken in de Imprimerie royale.

Dat verblijf te Parijs was van doorslaggevende betekenis voor de verdere loopbaan van Karel Utenhove. Hij maakte er kennis met de toenmalige grootmeesters van de Franse poëzie Joachim de Ballay en Pierre Ronsard, en met de professoren Jean Dorat (Grieks) en Adrien Turnebus (Hebreeuws) van het Collège de France. Van 1558 tot 1562 was hij te Parijs huisleraar van de kinderen van Guillaume Morel, waarna hij zich met een aanbeveling van Turnebus als secretaris van de Franse ambassadeur in Engeland in de gunst van koningin Elisabeth wist te werken. In Londen kwam hij in contact met Jan Utenhove, maar beide Utenhoves lagen mekaar niet zo goed, reden waarom Jan zijn verre neef naar Emden stuurde. Vandaar trok Karel over Düsseldorf en het nabijgelegen Frimersheim – waar zijn vader als geloofsvluchteling in ballingschap woonde – naar Augsburg.

Bij de eerste berichten over de Beeldenstorm in de Nederlanden reisde Karel naar zijn geboortestad. In september 1566 maakte hij te Aalter kennis met Catharina van Boetzelaer. Deze adellijke dame had een niet onbelangrijk aandeel gehad in de totstandkoming van het Eedverbond der Edelen en in de organisatie van calvinistische predikaties in het gebied Gent-Brugge-Oudenaarde. Catharina was zopas weduwe geworden en Utenhove deed haar een dichterlijk huwelijksaanzoek, waarop de kasteelvrouwe evenwel niet inging. Het gedicht alsmede een acrostichon op de beginletters van haar naam zijn opgenomen in de hierna te noemen Xenia.

Zijn belofte getrouw stuurde Utenhove op 19 september 1566 aan Lodewijk van Nassau een rapport over de atmosfeer in Gent. Vér van de troebelen daar af te keuren, beklaagde hij het lot van de vervolgde medeplichtigen. Hij ging bij hoge regeringsambtenaren te Brussel mildheid bepleiten tegenover de beeldenstormers en sloot zich aan bij een delegatie van de calvinistische kerkenraad van Gent die op 7 februari 1567 de tussenkomst ging vragen van de graaf van Egmont nadat de Gentse magistraat een verbod had uitgevaardigd op verdere uitoefening van de calvinistische religie binnen de stadsmuren. Maar toen kort daarop de komst van de hertog van Alva elk uitzicht op godsdienstvrijheid wegnam, ging Karel terug naar zijn vader in Frimersheim. In september 1567 reisde hij naar Bazel om er de reformator Heinrich Bullinger te ontmoeten. In 1574 vertoefde hij aan de universiteit van Heidelberg.

Na de Pacificatie van Gent kwam Karel met vier van zijn broers terug naar Gent. Samen met twee van hen, Nicolaas en Jacob, maakte hij deel uit van het College der Achttienmannen dat op 1 november 1577 de macht overnam in de stad. De hele revolutionaire periode tot 1584 speelden de broers een belangrijke rol aan de zijde van de gematigde orangisten. Na een persoonlijke tussenkomst van Willem van Oranje in augustus 1579, waardoor een eind werd gemaakt aan de extremistische drijverijen in het Gent van Jan van Hembyze, werd Karel Utenhove er tot voorschepen, dit is burgemeester, aangesteld en tevens tot lid van het comité van toezicht op de handhaving van de Religionsfrid (de door Oranje voorgestane godsdienstvrede). Toen sinds augustus 1581 het radicalisme opnieuw hoogtij vierde in Gent, trok hij zich terug in Keulen, maar na het verraad en de afzetting van Hembyze in maart 1584 kwam hij hem eens temeer vervangen. Echter maar voor kort, want reeds in juni, nog voor de overgave van Gent aan de hertog van Parma (17 september 1584), was hij weer in Duitsland.

De laatste jaren van zijn leven bracht Karel Utenhove achtereenvolgens door aan het hof te Kleef te Düsseldorf (waar hij trouwde met Ursula van Vlodorp tot Daelenbroeck) en in Keulen, waar hij zich zijn dood wijdde aan de studie en aan het schrijven van gedichten. Utenhove was in al zijn daden en geschriften een exponent van de Nederlandse geleerden die hun lot verbonden met dat van de Reformatie, maar daarin nooit radicale standpunten hebben verkondigd en zich vér hielden van partijtwisten. Eén van de conflicten die hij met Jan Utenhove had, betrof diens onverbiddelijke houding tegenover Adriaan van Haemstede, predikant van Antwerpen, die zich niet strak genoeg aan de calvinistische kerkorde wou houden en zelfs toenadering had bepleit tot de gewantrouwde anabaptisten. Karel Utenhove zelf toonde tijdens zijn burgemeesterschap van Gent zoveel openheid tegenover diezelfde dopers, dat hij er in een kwaad daglicht kwam door te staan.

Als dichter genoot Karel Utenhove bij zijn tijdgenoten ongetwijfeld een zekere faam. In het opschrift van een Latijns lied te zijner ere noemde zijn stadsgenote Johanna Ottho (dochter van zijn Gentse leermeester Jan Ottho) hem ‘poeta laureatus’. Een andere jonge poëtische dame, de Italiaanse dichteres Olympia Fulvia Morata (1526-1555), vond zijn gedichten belangrijk genoeg om er enige van op te nemen in haar Opera Omnia. Veel gedichten – vaak gelegenheidsverzen zoals epigrammen, epitafen, laudaties, elegieën, woordspelingen op namen van beroemde tijdgenoten – schreef hij ter ere van vorsten, zo ter nagedachtenis aan Hendrik II, koning van Frankrijk (Epitaphium in mortem Henrici, 1560, in twaalf talen!), een verzameling van een 200-tal gedichten opgedragen aan koningin Elisabeth van Engeland (Xenia seu ad illustrium aliquot Europae hominum nomina allusionum liber primus, 1568), of zijn bedrijvigheid als hofpoëet van Willem, hertog van Kleef, die hij in gloedvolle verzen bezong als degene die de gouden tijd terugbracht. Veel energie stak hij ook in de vertalingen naar het Latijn van Griekse auteurs: de Hymnen van Callimachus, de Dionysische avonturen van Nonnus, niet minder dan 147 fabels van Aesopus (postuum verschenen in 1607).

De kwaliteit van Utenhoves dichtwerk wordt door literatuurhistorici niet hoog aangeslagen. Hij was eerder een virtuoze jongleur met woorden dan een begenadigd creatief kunstenaar. Zijn berichten aan vrienden schreef hij zelden in proza, meestal in gezochte verzen. Overigens was hij een echt taalfenomeen: hij kende Nederlands, Duits, Engels, Italiaans, Latijn, Grieks en Hebreeuws. In werkelijkheid evenwel is zijn oeuvre tot op heden nog nooit grondig bestudeerd. Hetzelfde geldt voor de (naar het zich laat aanzien inhoudelijk wél uiterst belangrijke) correspondentie met zijn humanistische vrienden, bewaard in de stadsbibliotheek van Hamburg, de universiteitsbibliotheek van Bazel en de Bayerische Staatsbibliothek te München.

[Johan Decavele]

Over Karel Utenhove:

  • Melchior Adam: Vitae Germanorum philosophorum, qui seculo superiori, et quod excurrit, philosophicis ac humanioribus literis clari floruerunt (1615), p. 343-346
  • Paul Bergmans: Deux amis de Roland de Lassus: les humanistes Charles Utenhove et Paul Melissus Schede, in: Koninklijke Belgische Academie. Mededeelingen van de Afdeeling Schoone Kunsten, dl. 15 (1933)
  • D.A. Brinkerink: Utenhove, Karel, in: Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, dl. 9 (1933), kol. 1149-1150
  • Willem Janssen: Charles Utenhove: sa vie et son oeuvre (1939)
  • Johan Decavele: De dageraad van de Reformatie in Vlaanderen (1520-1565), dl. 1 (1975), p. 85-93