Voor ons is elke stad, elk park, ja, elk punt ter wereld, een Gent. Voelen we ons misschien niet voortdurend belegerd? En is niet ieder van ons een stad, een kasteel, langs alle kanten belegerd?

Nikos Kachtitsis (1953)

Terug naar index

VAN HEE, MIRIAM

(Gent, 16.08.1952- )

Belangrijkste levende Vlaamse dichteres in het Nederlandse taalgebied en vertaalster van poëzie uit onder meer de Russische literatuur. Een van haar bekendste Gentse gedichten is zomereinde aan de leie waarmee zij in 2008 zowel de Publieksprijs voor het beste gedicht als de Herman de Coninckprijs won voor de dichtbundel buitenland (2007), waarin het gedicht opgenomen is.

In haar poëzie verweeft Miriam Van hee haar persoonlijke innerlijke leven met de veranderende wereld aan de hand van concrete situaties, actuele en historische beelden uit de werkelijkheid. Zij laat zich inspireren door beeldende kunst, film, muziek en literatuur. Haar thema’s variëren van liefde en relaties, verlangen naar vrijheid en oneindigheid over haar schrijverschap, verbondenheid met de natuur tot eenzaamheid, lijden, onrecht, vergankelijkheid en dood.
Miriam Van hee debuteerde met de dichtbundel Het karige maal (1978; Provinciale Prijs voor Poëziedebuut 1977 van Oost-Vlaanderen). Andere belangrijke bekroningen volgden: voor de dichtbundels Winterhard (1988; Jan Campertprijs 1989), Reisgeld (1992; Dirk Martensprijs 1995), achter de bergen (1997; driejaarlijkse Staatsprijs van de Vlaamse Gemeenschap voor Poëzie 1998) en een tweede Staatsprijs voor als werden wij ergens ontboden (2017; Ultima Cultuurprijs voor Literatuur 2017). In 1998 verscheen een verzamelbundel onder de titel Het verband tussen de dagen.
Haar internationale erkenning wordt gedragen door talrijke voorleesmomenten van de dichteres met de zacht dwingende stem (bv. tijdens optredens voor Poetry International in Nederland) en vertalingen van haar poëzie in het Engels, Frans, Pools, Russisch, Afrikaans, Litouws, Zweeds… Voor de uitstekende vertaling van de bramenpluk (2002) naar het Frans, la cueillette des mûrs (2006, door de Gentse vertaler Philippe Noble), ontving Miriam Van hee de Europese poëzieprijs Poesias in 2007.
Zij kreeg ook de Prijs voor Meesterschap 2024 van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in Leiden vanwege haar “levenslange toewijding aan de poëzie, het sensitieve raffinement van haar gedichten en de stelselmatige verdieping van haar thema’s zoals vergankelijkheid, melancholie en beweging versus stilstand …” (citaat uit het juryverslag).

Miriam Van hee en Gent

Miriam Van hee verhuisde met haar ouders en zus in de jaren ‘50 van de twintigste eeuw van Gent naar Oostakker (vanaf 1977 fusie met Gent) en bleef er tot 1972. Van hee woonde daarna op verschillende adressen in Gent: o.m. Jules De Cocklaan (Gentbrugge), Zomerstraat (Gent), Victor Braeckmanlaan (Sint-Amandsberg) en woont nog altijd in Gent.
Van hee volgde middelbaar onderwijs (afdeling Latijn-Grieks) van 1964 tot 1970 in het Koninklijk Lyceum te Gent (Kortrijksesteenweg 12). Haar vader was ambtenaar bij de Belgische Spoorwegen (NMBS), leerde Russisch en gaf die taalkennis en -liefde al vroeg door aan zijn kinderen. Met zijn gezin maakte hij in 1970 een reis naar de voormalige Sovjetunie. Miriam Van hee studeerde van 1970 tot 1975 Slavische filologie aan de Rijksuniversiteit Gent (nu: UGent).

In 1973 verschenen haar eerste gedichten in het literaire tijdschrift Koebel (1971-1982), dat gesticht werd aan de Gentse universiteit door jonge opkomende Gentse schrijvers zoals Roel Richelieu van Londersele en Eriek Verpale en waarin ook Luuk Gruwez debuteerde.
Na haar studies vond zij niet onmiddellijk een vaste job en werkte voor de Vereniging België-USSR, onder de vleugels van dichter Mark Braet. Samen met Van hee stond hij ook aan de wieg van de poëziereeks van uitgeverij Masereelfonds in Gent. Niet enkel haar eerste twee dichtbundels Het karige maal (1978) en Binnenkamers en andere gedichten 1977-1980 (1980) verschenen bij Masereelfonds maar ook haar eerste belangrijke vertaling van de Russische dichteres Anna Achmatova (1889-1966) onder de titel En de nacht belooft geen dageraad (1981). Naast haar dichterschap en vertaalwerk was zij, van 1988 tot eind 2011, hoogleraar Russische literatuur en grammatica in het Hoger Instituut voor Vertalers en Tolken in Antwerpen.
Miriam Van hee kon ook rekenen op blijvende waardering in de Gentse culturele en literaire scene. De dichtbundel Ingesneeuwd (1984) werd bekroond met de Literaire Prijs van de stad Gent voor Poëzie in 1985. Het gedicht op de watersportbaan uit de bundel Ook daar valt het licht (2013) kreeg de Publieksprijs van de Karel van de Woestijneprijs 2014 van de gemeente Sint-Martens-Latem, grenzend aan Gent.
Ook in de Gentse stadsbibliotheek was zij te gast om te praten over haar leven en werk dankzij interviews van woordkunstenaars en/of docenten Frank De Gruyter tijdens de Middagen van de Literatuur in de toenmalige Stedelijke Openbare Bibliotheek (1989) aan ’t Zuid en Griet Pauwels in de Paarse Zetel in Bibliotheek De Krook (2019).
Spraakmakende hommages en boekvoorstellingen vonden o.m. plaats in de Minardschouwburg en werden voor een talrijk publiek opgeluisterd door bekende en minder bekende poëzielezers, vrienden-dichters, poëziecritici en musici: in 2017 bij de viering van Miriam Van hee 65 jaar en de dichtbundel als werden wij ergens ontboden ; in 2022 Miriam Van hee 70 jaar, de bundel voor wie de tijd verstrijkt en het Miriam Van hee handboek, onder de redactie van Carl De Strycker en Yves T’Sjoen.
Een van de hoogtepunten, de startshow op 25 januari van de Poëzieweek 2023, met als thema Vriendschap, vond ook plaats in de Minard, met de ‘boegbeelden’ Miriam Van hee en haar Nederlandse vriendin-dichteres Hester Knibbe, die elk vijf gedichten schreven in het Poëzieweekgeschenk Er staat te gebeuren.
Ook via composities en uitvoeringen van Gentse musici kreeg Van hee’s poëzie een bijzondere uitstraling: in 2022 een selectie in het Frans vertaalde gedichten onder de titel Le lien des jours, die gecomponeerd zijn door Marc Michaël De Smet en gezongen door Teike Vos en in 2023 het gedicht Het karige maal uit de gelijknamige dichtbundel (1978), dat gecomponeerd is door Lucien Posman en uitgevoerd door het Gentse dameskoor Arabesk.
Miriam Van hee is sinds 2011 lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren (KANTL). Haar poëzie is sinds 2000 vereeuwigd in de Poëzieroute [zie aldaar] ter hoogte van de zijgevel van de Minard in de Korianderstraat met het titelloze gedicht “ik zie alleen dat beeld / voor mij dat ik niet weg / wil laten gaan” uit Winterhard (1988).

Gent in de poëzie van Miriam Van hee

Aan de hand van talrijke representatieve Gentse gedichten hierna wordt haar geboortestad geduid en verankerd in haar hele poëtische werk, dat ook rijkelijk aanwezig is in bloemlezingen.
Zo vat Miriam Van hee de tijdgeest samen van haar beginperiode – de jaren ‘70 en ‘80 van de 20ste eeuw – in Gent en de wereld in de beginregels van het titelloze bekende gedicht uit haar debuutbundel Het karige maal (1978): “Het is beslist onbegrijpelijk hoe wij / in die jaren van gemis en grote / onzekerheid”. In het titelgedicht Het karige maal evoceert Van hee een huiselijk stilleven aan tafel met tegengestelde situaties en gevoelens in “Geen vreugde, niets ongewoons / is er in de klank van onze / messen en vorken” en “En natuurlijk weten wij niets / van het geluk van reizigers / in een avondtrein”. Het is het eerste gedicht – het begin van een lange reeks in haar oeuvre – dat verbonden is met Gentse woonomgevingen aan de rand van de stad of in de voorstad, o.m. in de buurt van spoorwegen, waarin de “trein” en later andere vervoersmiddelen (fiets, tram, bus, vliegtuig) een positieve symbolische lading krijgen. Van hee schrijft altijd in een sobere vorm en typografie: talrijke titelloze gedichten, weinig leestekens behalve komma’s, titels van gedichten en zelfs van dichtbundels in kleine letter. Zij kiest in haar poëzie ook nooit voor grote (Gentse) monumenten of bezienswaardigheden in het historische centrum. Daarentegen breidt de dichteres regelmatig persoonlijke thema’s uit met wereldgeschiedenis. Reeds in haar tweede bundel Binnenkamers en andere gedichten (1980), geeft zij een stem aan het grote menselijke leed in de Duitse concentratiekampen tijdens de Tweede Wereldoorlog in de afdeling Penderecki: Lukaspassie.
In een van de belangrijkste bundels uit die jaren, Ingesneeuwd (1984), met een rijk palet van stadsbeelden, zoekt de dichteres verder een uitweg tussen beweging en stilstand, wanhoop en hoop in de toekomst als in “komt er een dag / waarop we lachen om de dagen / die nog voor ons liggen / sprankelend vol / stadsgeluiden”.
In het gedicht lente in de schildersstraat uit de bundel Reisgeld (1992), met veel familieherinneringen, verschijnt voor het eerst een Gentse straatnaam, de Schildersstraat (in Sint-Amandsberg dichtbij het station van de Dampoort). Maar inhoudelijk kan het gedicht zowel verwijzen naar haar Gentse woonomgeving als naar haar voormalige werkomgeving in Antwerpen, het Hoger Instituut voor Vertalers en Tolken, toen in de Schildersstraat nr. 41, in de buurt van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten (KMSKA), waarin de dichteres o.m. een vroegere geliefde en haar schrijverschap spiegelt. De opname van het gedicht in de klassieke bloemlezing Geen dag zonder liefde: honderd jaar Nederlandse liefdespoëzie uit Noord en Zuid, samengesteld en ingeleid door dichter Eddy Van Vliet (1994), zorgde ongetwijfeld voor nog meer bekendheid bij poëzielezers.
In een van haar beste en optimistische dichtbundels de bramenpluk (2002), met een elegische, liefdevolle toon, beelden van natuur en/of dieren en existentiële thema’s, staan drie markante Gentse gedichten: geschiedenis, herinnerend aan de moeilijke voorbije levensperiode verwoord in haar eerste dichtbundels; het schoolplein, geïnspireerd door een schilderij van de Gentse kunstenares Jenny Montigny (1875-1936), een leerlinge en vriendin van de luminist Emile Claus; station, ’s avonds, gekozen door de Gentse auteur en samensteller Guido Lauwaert voor zijn spraakmakende bloemlezing Om Gent gedicht (2010).
De dichtbundel buitenland (2007) wemelt van gedichten uit de Cevennen, Sardinië, Zuid-Afrika, Finland en de voormalige Sovjetunie, maar dit “buitenland” is ook verenigd met het Gentse buitenland: het “stof van de voorstad”, of Van hee’s jeugd- en vormingsjaren in het gedicht polen of oostenrijk of in het klassieke Van hee-gedicht zomereinde aan de leie met het verzet in het woord “tegenstribbelend” van de laatste strofe “hoe schilder je dat je nooit weer / daar zult lopen, tegenstribbelend / aan je vaders hand”.
zomereinde aan de leie is ook het enige “Gentse” gedicht in de kunstuitgave en bloemlezing wij woonden hier (2009; met foto’s van beeldhouwwerken van Johan Parmentier), tussen uitgelezen buitenlandse landschaps- en natuurgedichten van de dichteres Miriam Van hee uit drie bundels, achter de bergen (1996), de bramenpluk (2002) en buitenland (2007).

Van hee maakte sinds 2001 deel uit van het Gentse Collectief van Poëzievertalers (o.m. Russische literatuur naar het Nederlands) o.l.v. Thomas Langerak. De korte gedichtencyclus rijm is het probleem in de bundel als werden wij ergens ontboden (2017), is opgedragen aan Langerak.
Bijzonder zijn ook het eerste gedicht bach en de gedichtenreeks quarantaine uit de bundel voor wie de tijd verstrijkt (2022), respectievelijk geïnspireerd door een mogelijke autorit van Antwerpen naar Gent en de koraalmelodie Es ist genug (vijfde deel van Bachs cantate BWV 60) en door haar vader – wellicht in een Gents woonzorgcentrum – tijdens de lockdown wegens de covid19-periode (2020-2021). De gedichten worden ook uitvoerig besproken door poëziecriticus Dirk De Geest in Miriam Van hee handboek (2022), die hierin een weg ziet naar een “universele lectuur” en behoedt voor een “al te realistische en anekdotisch-autobiografische leeswijze”.

Station Gent Dampoort

station gent dampoort”, de meest concrete Gentse gedichtenreeks uit ook daar valt het licht (2013), herinnert sterk aan de cyclus Openbaar vervoer uit de bundel Winterhard (1988) die opent met “wij moeten gedacht hebben / onze stad op kaart / te kunnen brengen” maar Miriam Van hee noemt nu wel concrete straat- en plaatsnamen als titels voor gedichten: schoolkaai, antwerpse steenweg, de kriekerijstraat en rozebroeken. Zij verwijzen naar haar kindertijd en vormingsjaren, en naar later als buurtbewoner en dichteres in Sint-Amandsberg. Van hee schrijft raadselachtige, zintuiglijke en beschouwende poëzie, ver voorbij het loutere beschrijven van de Dampoortwijk en omgeving, door middel van persoonlijke verhalen over geluk en ongeluk in ’s mensen en haar leven, in alle seizoenen. De titel van de cyclus ook daar valt het licht verwerkt zij prachtig in “maar ook hier viel het licht waarin alles moest / worden gezien”, uit het gedicht in de voorstad en zij laat zich vermoedelijk inspireren o.m. in het gedicht stadsmuseum door de populaire luchtfoto (“stadsplattegrond”) in het STAM (Stadsmuseum), die sinds 2010 het Gentse stratenplan in beeld brengt. Over de stad en bij uitbreiding de wereld geeft zij ook haar visie prijs in avondspits, wachtend op de bus in de “tochtgaten van deze stad”, verwijzend naar de Dampoortverkeersader, in dubbelzinnige, licht rebelse woorden: “ooit wordt het beter, erfgoed misschien / erg goed wordt het nooit” en “zo zag je haar vroeger, een poort naar / het leven”.
Ten slotte ademt in de cyclus een ondertussen klassiek gedicht op de watersportbaan vrijheid, ruimte, tijd (verleden, heden en toekomst) uit en ook familiale en zelfs aardse verbondenheid dankzij de roeiende vader op de Watersportbaan, die aangelegd is in de jaren ‘50 van de 20ste eeuw in het zuidwesten van de stad.
op de watersportbaan waaiert ook uit in latere gedichten, zoals in een vriendschapsgedicht uit de poëzieweekbundel Er staat te gebeuren (2023), na een bezoek aan en het afscheid van vader, die blijft wuiven: “hij doet aan genegenheid op de lange baan”.

[Joël Neyt]

Over Miriam Van hee:

  • Anne Marie Musschoot: Miriam Van hee: “Een aarzeling tussen zwijgen en spreken”, in: Ons Erfdeel (1988), jrg. 31, nr. 4, p. 483-486
  • Ilse Logie: Poëzie als bindmiddel: Miriam Van hee, winnares van de Driejaarlijkse Cultuurprijs voor Poëzie ’98, in: De Morgen (28.05.1998)
  • Catherine Baele: “In stations ben je vrij”, in: De Standaard (14.07.2004)
  • Anne Marie Musschoot: De meegaande grond onder de dennen. “Ook daar valt het licht” van Miriam Van hee, in: Ons Erfdeel (2013), jrg. 56, nr. 4, p. 146-147
  • Luuk Gruwez: Zo bewoonbaar als de wereld, in: De Standaard der Letteren (12.07.2013)
  • Gaea Schoeters: Miriam Van hee, in: De Standaard der Letteren (04.04.2014)
  • Jooris Van Hulle: “Elk gedicht is een soort van plaatsbepaling”: Miriam Van hee over haar nieuwe dichtbundel, in: Poëziekrant (2017), jrg. 41, nr. 5, p. 2-9
  • Carl De Strycker en Yves T’Sjoen (redacteurs): Miriam Van hee handboek (2022)
  • Paul Demets: Ruisend en tomeloos, in: De Standaard der Letteren (08.10.2022)
  • Documentatiemappen over Miriam Van hee in:
    Stedelijke Openbare Bibliotheek Gent (sinds 2017 Bibliotheek De Krook; raadpleegbaar in Archief Gent);
    Poëziecentrum (raadpleegbaar in Documentatieafdeling Poëziecentrum);
    Universiteitsbibliotheek Gent (raadpleegbaar als Knipselmap Miriam Van hee 1977-2004, in Bibliotheek Letteren en Wijsbegeerte, Rozier, vleugel Magnel)
  • Luister naar Miriam Van hee (te gast in):
    Bibliotheek De Krook in de Paarse Zetel bij Griet Pauwels (interviewer) op 14 maart 2019: Stream Paarse Zetel - Miriam Van Hee;
    Katholieke Universiteit Leuven (KUL) bij Dirk De Geest (interviewer) op Gedichtendag 26 januari 2023: De poëzie van Miriam Van hee