(…) aan de ingangspoort van de courantdrukkerij was er eene herrie. Plots vloog, achter ons, de deur der redactiezaal open (…). De Duitschers zijn daar!… Ze zijn op ’t stadhuis!

Jozef de Graeve (1919)

Terug naar index

VAN MANDER, KAREL

(Meulebeke, West-Vlaanderen, mei 1548 - Amsterdam, 11.09.1606)

Vlaams schilder (behorende tot de maniëristische richting), dichter en prozaschrijver. Op 20-jarige leeftijd was hij leerling van de Gentse schilder-dichter Lucas D’Heere die een atelier had in de Bennesteeg.
Aanvankelijk wijdde hij zich aan het schrijven van toneelwerk en gedichten. Van 1574 tot 1577 verbleef hij in Italië (Rome en Florence) om de klassieke kunst te bestuderen. Teruggekeerd naar zijn geboortedorp werd hij geconfronteerd met religieuze troebelen. In 1583 vluchtte hij met zijn gezin (overtuigde aanhangers van de doopsgezinde, protestantse kerk) naar Haarlem waar hij twintig jaar zou wonen en waar hij een schildersacademie opende met o.m. Frans Hals als leerling. In 1603 verhuisde hij naar Heemskerk, het jaar daarop naar Amsterdam.

Zijn literair werk wordt hoger ingeschat dan zijn schilderkunst; zijn proza hoger dan zijn poëzie.
Zijn vroeg, nog in rederijkerstrant geschreven toneelwerk (o.m. zinnespelen over bijbelse figuren, kluchten, liederen en de refreinen uit zijn jeugd) ging grotendeels verloren.
Het driedelige Schilder-boec (1604) is zijn belangrijkste literaire werk. Het is een soort handboek voor schilders, in een mengeling van proza en poëzie, dat wordt beschouwd als het eerste pedagogisch kunsthistorisch werk dat ten noorden van de Alpen verscheen. Vandaag wordt enkel de literaire betekenis ervan nog hoog ingeschat. Het eerste deel handelt over de beginselen van de (renaissancistische) schilderstechniek. Het tweede deel bestaat uit een verzameling levensbeschrijvingen van schilders uit de Oudheid, uit Italië en uit Nederland. In het derde deel commentarieert hij de Metamorfosen van Ovidus als belangrijkste bron voor wie mythologische taferelen wil schilderen.

Eén van de hoofdstukken van het tweede deel is gewijd aan "Het leven van Ian en Hubrecht van Eyck, ghebroeders, en Schilders van Maeseyc" (zie bibliografie). Daarin handelt hij uitvoerig over het Lam Gods in de Gentse Sint-Janskerk (thans Sint-Baafskathedraal) en beschrijft hij de populariteit van het kunstwerk in zijn tijd (zie fragment).

[Frans Heymans]

Over Karel van Mander:

  • Prudens van Duyse: Karel van Mander, in: Belgisch museum, vol. 6 (1842), p. 5-40
  • Karel van Mander: Karel van Mander, dichter, prozaschrijver en schilder (1548-1606): een kleine bloemlezing uit zijn werk / Ingel. en van nota's voorzien door Marnix Gijsen (1938)
  • Reindert Jacobsen: Carel van Mander: dichter en prozaschrijver, 1548-1606 (1972)
  • Karel van Mander: Ter liefde der Const: uit het Schilder-Boeck, 1604 (1983). Uitg. met inl., aantek. en commentaar door W[erner] Waterschoot.
  • Carel van Mander, in: De Nederlandse en Vlaamse auteurs: van Middeleeuwen tot heden (...) (1985), p. 370-371
  • Werner Waterschoot: Karel van Mander, in: Nationaal biografisch woordenboek, vol. 11 (1985), kol. 473-479
  • Karel van Mander: "Het leven van Ian en Hubrecht van Eyck, ghebroeders, en Schilders van Maeseyc" (folio’s 199 recto t/m folio 203 recto), in: Schilder-boec (1604), ook op http://www.dbnl.org/tekst/mand001schi01_01/mand001schi01_01_0182.htm
  • Documentatiemap in de Stedelijke Openbare Bibliotheek