Terug van Gent, dood moe, schor en op. (...) Ik ben al die dagen in een roes geweest (...) Kennismakingen en ovaties zonder eind van 's morgens tot 's nachts laat.

Multatuli (1867)

Terug naar index

VAN VLIET, EDDY

(Antwerpen, 11.09.1942 - Roeselare, 05.10.2002)

Eén van Vlaanderens bekendste dichters, ook prozaschrijver, essayist en bloemlezer. Hij studeerde (zee- en luchtvaart-)rechten aan de VUB en werkte als advokaat aan de balie in Antwerpen.

Hij was redactielid van de tijdschriften Yang, Kentering en het Nieuw Vlaams tijdschrift en jarenlang adviseur van Poetry International.
In 1964 debuteerde hij met de dichtbundel Het lied van ik. De breuk in het huwelijk van zijn ouders en het plotse vertrek van zijn vader bleven constante thema’s in zijn romantisch getint werk. In de jaren 1970 evolueerde hij van melancholische, dagboekachtige verzen naar soberder, bij het nieuw-realisme aanleunende poëzie en een bezwerende lyriek, die zich teweerstelt tegen de dood, zoals in Het grote verdriet (1974) en Na de wetten van afscheid en herfst (1978).

Een perfect evenwicht tussen autobiografie en abstractie bereikte hij o.a. in Jaren na maart (1983) en Vader (2001), twee hoogtepunten in zijn poëtisch oeuvre. Postuum verschenen in 2007 zijn Verzamelde gedichten.

Veel bekender dan zijn zeldzaam geschreven verhalen zijn Van Vliets essays over de magie van het woord: Poezie is een daad van bevestiging (in het Nieuw letterkundig magazijn, jrg. 11, 1993, ook op het internet) en Poëzie: een pleidooi (in 1991 geschreven voor het Gentse Poëziecentrum). Onder de eerstgenoemde titel bracht hij in 1978 ook al een bekende bloemlezing uit.

Hij ontving o.a. de Arkprijs van het Vrije Woord voor Columbus tevergeefs (1969) en de driejaarlijkse Staatsprijs voor poëzie voor zijn bundel De binnenplaats (1987). Eerder was hij in Nederland bekroond met de Reina Prinsen Geerligsprijs en de Jan Campertprijs. Hij kreeg een permanent gedenkteken in het poëziedorp Watou.

Eddy van Vliet en Gent

In het Nieuw Vlaams tijdschrift (NVT, 1971/8) publiceerde hij een drieledig gedicht Tussen Leie en Schelde, dat ook werd opgenomen in de bundel Van bittere tranen, kollebloemen e.a. blozende droefheden (1971). Daarin wordt het naoorlogse, katholieke en onverschillige Vlaanderen gehekeld, waarbij de Van Arteveldes als tegengif dienen.
Op hetzelfde elan drijft Voor Jef Geeraerts (ook in het NVT, 1980/5). In de Verzamelde gedichten zijn ook niet eerder gebundelde portretgedichten opgenomen, gewijd aan zijn literaire vrienden Paul Snoek (Onze vriendschap had de geur van onrijp fruit, eerst in Dietsche warande en Belfort, 1973/10) en aan Astere Michel Dhondt (in het tijdschrift Impuls, 1971/1
).

[Jean-Paul den Haerynck]

Over Eddy van Vliet:

  • Eddy van Vliet, in: Willem M. Roggeman: Beroepsgeheim: gesprekken met schrijvers. Dl. 4 (1983), p. 43-58. Ook op het internet, zie http://www.dbnl.nl
  • Michel Bartosik: Eddy van Vliet, in: Kritisch literatuur lexicon (augustus 1989)
  • Benno Barnard: Inleiding, in: Eddy van Vliet: een keuze uit de poëzie (1992), p. 5-71
  • Eddy van Vliet, 1942-2002, in: Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, zie http://www.dbnl.nl
  • Marcel van Nieuwenborgh: Liefdevol pleitbezorger van de poëzie, in: De Standaard, 07.10.2002
  • Paul Demets: Hoe vlug iets kantelt, in: Knack, 11.09.2002, p. 63-66
  • Documentatiemap in de Stedelijke Openbare Bibliotheek