De stad was vol vreuchden in alder manieren / Men sach de straten behanghen, de husen versieren, / (...) / De straten laghen vol groote vieren

Lieven Bautken (1500)

Terug naar index

WALGRAVE, ALOÏS

(Gent, 09.02.1876 - Brugge, 28.02.1930)

Priester, gematigd flamingant, dichter, toneelschrijver, essayist.

In 1881 verhuisden zijn ouders naar Duffel. Hij studeerde achtereenvolgens in de gemeenteschool van Duffel en in het Sint-Gummaruscollege van Lier om daarna (1894) zijn intrede te doen in het Seminarie van Mechelen. Van 1894 tot 1896 studeerde hij Thomistische Wijsbegeerte aan de universiteit van Leuven en werd er bacchalaureus. Van 1896 tot 1899 volgde hij theologiestudies in het Grootseminarie van Mechelen. In 1899 werd hij priester gewijd. Nog datzelfde jaar vatte hij kandidaatsstudies Wijsbegeerte en Letteren aan de Leuvense Alma Mater aan, studies die hij in 1901 afrondde met een kandidaatsdiploma.

Na een korte omzwerving langs het Sint-Romboutscollege in Mechelen en het Sint-Pieterscollege in Leuven werd hij benoemd in het Klein Seminarie van Hoogstraten dat toen aan de spits van de Vlaamse strijd stond (leraar Thaddeus Spaeninckx werd na de Eerste Wereldoorlog veroordeeld voor zijn aandeel in de vernederlandsing van de universiteit van Gent).

Walgrave nam actief maar gematigd deel aan de flamingante stroming. Zo werkte hij mee aan de Vlaamsche vacantieleergangen en aan een reeks handboekjes over Nederlandstalige schrijvers. Alhoewel hijzelf op de achtergrond bleef, schreef hij brieven aan kardinaal Mercier, die zijn professor was geweest, om hem te vragen de vernederlandsing van de Leuvense universiteit zelf ter hand te nemen en de zaak van de Vlamingen ernstig te nemen en te steunen.

Als leraar van de poësis schreef hij enkele handboeken voor het secundair onderwijs en legde hij een herbarium aan over de planten die in de werken van Virgilius voorkomen. In Hoogstraten kon hij zich echter vooral uitleven in zijn gedichten. O.m. in de bundels Stille stonden (1905) en Zingende snaren (1909) toonde hij zich een epigoon van Guido Gezelle. Hij schreef tevens enkele toneelstukken, De blindgeborene (1907, vertaald in het Frans en in het Portugees), een mysteriespel Maria’s leven (1910) en een St. Jan Berchmansspel Jeugddromen (1913).
Belangrijk is zijn studie over het werk en het leven van Guido Gezelle, zijn grote voorbeeld. Nadat hij in 1914 reeds Gedichtengroei : studie op Gezelle had gepubliceerd verwierf hij vooral bekendheid met zijn tweedelige Het leven van Guido Gezelle (1923-1924)

Hij was lid van de Arkadenacademie te Rome (1921) en van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (1923).

[Guido Landuyt]

Over Aloïs Walgrave:

  • Jozef Lauwerys en Guido Landuyt: Walgrave, Aloïs, in: Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, dl. 3 (1998), p. 3.664
  • Joris Verheyden: Alois Walgrave 1876-1930 (1976)