een plein in de stad waar de liefde je loutert, / een liefde die geen blad voor de mond neemt, / een mond die zich aanbiedt, een kus op de Kouter.

Lut de Block (2002)

Terug naar index

WOEDSTAD, ADOLF

(Gent, 04.12.1867 - Gent, 03.09.1941)

Adolf Woedstad, postbeambte en letterkundige, was een “Gentenaar van den ouden stempel”. Jarenlang was hij secretaris van de aloude rederijkerskamer De Fonteyne. Met hart en ziel zette hij zich al die tijd in voor de redding van deze kamer.

Woedstad werd geboren in de Sint-Lievensstraat. In augustus 1873 verhuisden zijn ouders naar de Bloemstraat, in mei 1874 naar de Wagenaarsstraat (die in 1901 werd omgedoopt tot Zwarte Zustersstraat) en in mei 1876 naar de Brouwerstraat. Vanaf 1881 mocht hij zich “commis des postes” (postbediende) noemen. Vanaf november 1877 woonde hij in de Egmontstraat, vanaf oktober 1888 in de Nassaustraat, vanaf juni 1893 in de Brederodestraat en vanaf april 1894 in de Wondelgemstraat. In augustus 1911 ­(hij was dan al “hoofdklerk der posterijen”) trok hij naar de Coupure, in augustus 1914 naar de Godshuizenlaan (later Martelaarslaan geworden), in februari 1915 naar de Stropstraat, in juni 1925 naar de Wondelgemstraat en tenslotte, in mei 1938 naar de Vlaanderenstraat.

Op literair gebied was hij vooreerst dichter en hierbij voerde hij zijn streven naar “volksopvoeding” hoog in het vaandel, getuige zijn talrijke gelegenheidsgedichten. Hetzelfde streven tekende zijn toneelstukken. Zijn motto was: “Slechts geleidelijk kan men hooger op”. Hij was van oordeel dat men stukken moest opvoeren die pasten bij het intellectuele niveau van het doelpubliek. Dat publiek moest vervolgens langzaam maar zeker met “moeilijker” werk in contact worden gebracht. Slechts op die wijze zou men volle zalen lokken. Het participatiedebat is dus allesbehalve nieuw.

Qua thema’s zocht Woedstad inspiratie in het rijke Gentse en Vlaamse verleden. Vooral de woelige 16de eeuw fascineerde hem en dit leidde o.m. tot het geromantiseerde werk Het oproer der Gentenaars onder keizer Karel in 1539. Het verscheen in 1938 in afleveringen in de Gazette van Gent en der beide Vlaanderen en het werd tijdens de Tweede Wereldoorlog in boekvorm uitgegeven. In feite is het meer een historische kroniek dan een verhaal. In korte hoofdstukjes worden de aanloop, de omstandigheden, het verloop én de dramatische afloop van het oproer geschetst. Woedstad deed geen moeite om zijn verbittering ten opzichte van keizer Karel (en de eer die men hem in Gent betuigde met een standbeeld en een naar hem genoemde straat) te verbergen. Zo beschrijft hij met leedvermaak de zielige figuur die keizer Karel was bij zijn troonsafstand.

Lange tijd bleef Woedstads werk bedolven onder het stof der geschiedenis. Veel van wat hij schreef ligt ten andere nog steeds onontgonnen in tal van kranten en tijdschriften. Hij keurde namelijk weinig goed voor publicatie in boekvorm.

Toen hij in 1941 stierf, werd zijn heengaan betreurd door – dixit Paul de Keyser – “... zijne talrijke vrienden, rederijkers van de Fonteyne, kruisboogschutters van het Sint-Jorisgilde, confreers van de andere rederijkersmaatschappijen van Gent en elders, folkloristen van den Bond der Oostvlaamsche Folkloristen en Gentenaars van den ouden stempel, met wie hij gewoon was op straat of op staminee een gemoedelijk praatje te slaan.”

In 2000, naar aanleiding van het Keizer Karel-jaar, werd Het oproer der Gentenaars onder keizer Karel in 1539 door Gandeesha heruitgegeven in een beperkte oplage van 200 exemplaren. Het is het enige recente eerbetoon aan deze “laatste Gentse rederijker”.

[Geert Vandamme]

Over Adolf Woedstad:

  • In memoriam Adolf Woedstad 1867-1941, in: Oostvlaamsche zanten (1942), nr. 1. Bijdragen van Paul de Keyser, R. Dubois, Emiel Andelhof en Victor Speeckaert
  • Geert Vandamme: Adolf Woedstad: de laatste rederijker, in: Gandavum (2000), nr. 3