Terug van Gent, dood moe, schor en op. (...) Ik ben al die dagen in een roes geweest (...) Kennismakingen en ovaties zonder eind van 's morgens tot 's nachts laat.

Multatuli (1867)

Terug naar index

ZETTERNAM, EUGEEN

(Antwerpen, 04.04.1826 - Antwerpen, 10.10.1855, pseudoniem van Diricksens, Judocus Josephus of Joost Jozef)

Ambachtsman, romanschrijver, toneelschrijver, essayist en kunstcriticus. Geboren als Judocus Josephus Diricksens groeide hij op in een verarmd kleinburgerlijk Antwerps milieu. Hij was voorbestemd tot een ambachtelijke loopbaan. Ondanks materiële tekortkomingen zorgde zijn moeder ervoor dat de jonge Judocus een ruime culturele opvoeding kreeg. Hij sloot zich aan bij het Antwerps leesgezelschap De Ongeachten waartoe ook Lodewijk Gerrits en August Snieders behoorden.
Hij debuteerde in 1845 met Rowna, eene fantastische legende, een romantische novelle, geschreven na het stuklopen van een kalverliefde. Het werkje werd positief onthaald door zijn generatiegenoten Hendrik Conscience en Jan van Beers met wie hij een hechte vriendschap sloot.
Gedurende een korte “ballingschap” in Gent en het vervullen van zijn dienstplicht van 1847 tot 1849 schreef Zetternam vooral tranerige smartlappen waarin hij de sociale wantoestanden van die tijd portretteerde. Na zijn legerdienst vestigde hij zich als huis- en meubelschilder te Antwerpen en ontwikkelde zich tot een Vlaamsgezinde, sociaal geëngageerde en door zijn tijdgenoten zeer gewaardeerde schrijver. TBC maakte een vervroegd einde aan het leven van deze talentvolle literaire ambachtsman.

Zijn belangrijkste prozawerken waren: Bernhart de Laat (1847), Mynheer Luchtervelde : waerheden uit onzen tyd (1848), Tantje Mortelmans (1850), Simon Cokkemoes (1850) en Arnold de droomer (1852). Zijn belangrijkste toneelstukken: Margaretha van Constantinopel (1846) en De vrouw van Egmont (1859).
Zijn Vlaams engagement inspireerde hem tot het schrijven van Iets over de Vlaemsche beschaving, (1849) en Het bestuur en de natie (1850), en van politieke pamfletten en toespraken. Voorts schreef hij over het schilderen als kunst (Bedenkingen op de Nederlandse schilderschool, 1855) en als ambacht (Handboek voor huis- en meubelschilders, vergulders, 1853). Tenslotte stichtte hij een wetenschappelijk tijdschrift, De Vlaamsche School.

Eugeen Zetternam en Gent

Zetternams beloftevol literair debuut werd overschaduwd door zijn uitloting voor de legerdienst en door een conflict met zijn moeder over een liefdesrelatie. Op haar aandringen vertrok hij op 10 maart 1846 naar Gent waar hij zijn intrek nam in herberg In het lam, aan de Brabantdam nr. 97. Uit geldgebrek (hij was geregeld werkloos) verhuisde hij in juli van dat jaar naar de Molenaarsstraat nr. 37 waar hij een kamer deelde met een vriend.
Zijn geluk keerde zich door toedoen van de Gentse leraar Jacob Frans Heremans, een jeugdvriend, die hem zijn bibliotheek ter beschikking stelde en hem in contact bracht met ondermeer Karel Ledeganck, Ferdinand Snellaert en Prudens van Duyse. Hij werd medewerker van o.m. De Broedermin van Gent, De Gazette van Gent, De Gentsche Telegraef en Het Taelverbond. Voorts maakte hij vertalingen uit het Duits voor het tijdschrift De Eendragt en begon hij wijsbegeerte, geschiedenis en wetenschap te studeren. Vooral om voordeliger aan boeken te geraken werd hij lid van de maatschappij De Tael is Gansch het Volk.

Tijdens zijn verblijf in Gent werd hij geconfronteerd met de maatschappelijke ellende van het stedelijk proletariaat. Hij verwerkte zijn ervaringen in een enkele korte verhalen zoals Schets uit het werkmansleven (1847) en Voor twee centen minder (1847) waarin hij verontwaardigd schreef over de miserabele werk- en leefomstandigheden van de Gentse arbeiders.
Vooral in zijn meest succesvolle roman, Mijnheer Luchtervelde (1848), komt die verontwaardiging het sterkst tot uiting. Dit verhaal over een arbeidersgezin dat van het ene ongeluk in het andere terechtkomt maar tenslotte toch een soort van utopisch geluk vindt, speelt zich af in de Gentse Kuip. Zo woont het hoofdpersonage, Lodewijk de Craeyer, in een houten huisje dat tegen de zijgevel van het Gravenkasteel leunde; de textielfabriek van de hardvochtige Luchtervelde is gesitueerd in de Molenaarsstraat waar Zetternam een tijdlang woonde.
Mynheer Luchtervelde werd in 1848 bekroond met het Gouden Eermetaal in den wedstrijd voor den zedenroman, uitgeschreven door de Gentse Maatschappij van Vlaamsche letteroefening De Tael is Gansch het Volk.

Zetternam was de eerste in de Vlaamse literatuur om de sociaal-economische toestand van de arbeiders te portretteren en aan te klagen. Hij was de enige taalminnaar die van mening was dat men eerst de stoffelijke toestand van het volk moest verbeteren vooraleer men kon denken aan de geestelijke “verheffing”. Hij bleef wel paternalistisch omdat zijn betoog was gericht naar het patronaat dat moest zorgen voor de materiële verbeteringen.
Op oudejaarsavond 1846 keerde Zetternam naar Antwerpen terug. Hij bleef echter goede contacten met Gent onderhouden, onder meer als medewerker aan Artevelde of den burger demokraet (1848 - 1852), een flamingantisch centenblad.

Zijn overlijden in 1855 zorgde voor een schokgolf binnen de literaire beau monde maar na minder dan een decennium was hij al vergeten. Enkel sommige flaminganten hielden zijn naam in ere. Zo richtte de publicist Jan Boucherij op 15 december 1871 in Gent de Zetternamskring op, een politiek neutraal Vlaamsgezinde vereniging van (overwegend) onderwijzers, die culturele activiteiten organiseerde en die van 1873 tot 1875 een jaarboekje uitgaf. Met het vertrek van Boucherij in 1873 werd deze vereniging uitgesproken liberaal.

Zetternam mag dan na zijn dood bij literatoren in de vergetelheid zijn beland, voor de opkomende Gentse socialistische arbeidersbeweging aan het einde van negentiende eeuw was hij een cultfiguur.
In een typevoorbeeld van historisch reductionisme, de realiteit simpeler voorstellend dan zij was, beschouwden ze hem als de enige Vlaamse arbeider-romanschrijver die tot de socialistische beweging behoorde.
Zetternams verhalen werden geregeld als feuilleton gepubliceerd in de partijkrant Vooruit. De Gentse socialistische voorman Edward Anseele deed in het voorwoord van zijn eigen roman Voor’t volk geofferd (1881) een oproep: “... Dat een tweede Zetternam opsta, en met zijn pen keert hij Vlaanderen voor de helft om”. Zetternam was een dankbare figuur voor een beweging die “geesteswanten” zocht in het verleden.

[Bart De Nil]

Over Eugeen Zetternam

  • Marc de Kock: Zetternam en het sociale probleem in Vlaanderen, in: Nieuw Vlaams tijdschrift, jrg. 7 (1953), p. 958-975
  • Ger Schmook: Zullen wij, al dan niet, de Vlaamse romantiek voor de historie afschrijven, bijvoorbeeld als tijdsdocument?, in: Ger Schmook: Al om niets (1966), p. 5-38
  • Bert Brouwers: Literatuur en revolutie. Dl. II: De Vlaamse literatuur en de revolutie van 1848 (1971)
  • Ger Schmook: Ce pauvre Zetternam, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (1982) afl. 2, p. 195-225
  • Ludo Stynen: Eugeen Zetternam (1826-1855): ambachtsman en flamingant, schrijver, polemist en kunstcriticus, in: Kruispunt, vol. 33 (1992) nr. 142, p. 126-188
  • Luc Bouva: Diricksens, Joos J. in: Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging (1998).