een plein in de stad waar de liefde je loutert, / een liefde die geen blad voor de mond neemt, / een mond die zich aanbiedt, een kus op de Kouter.

Lut de Block (2002)

JOAT T ES UUK IN T GÊNSCH: LEESTIPS GENTSE DIALECTSCHRIJVERS

Nieuws

Ter gelegenheid van de negende Week van ’t Gents, van 24 november t/m 5 december 2024, geven we u enkele leestips mee en verrijken we uw Gents dialect met verwijzingen naar hooggewaardeerde verzamelingen en sprekers/vertolkers van/in het Gênsch.

Het grootste Nederlandstalige literaire meesterwerk Van den Vos Reynaerde (ca. 1260), naar men aanneemt geschreven door ene Willem (ook auteur van het verloren gegane Madocke), een Oost-Vlaming uit het Waasland of goed bekend met de Gentse regio, werd pas vanaf 2004 vertaald in het Gents dialect. Eddy Levis, voorzitter van de Gentsche Sosseteit, een vereniging die zich al sinds 1982 onbaatzuchtig inzet voor het promoten en mee in stand houden van de ‘Gênsche toale’, voltooide zijn ‘vossenwerk’ in 2007 met de publicatie Reinoart De Vos. De Gentse tekst gaat vergezeld van een geluidsopname (cd), ingelezen door Jacques Vandersichel: dat is dubbel genieten van de listige streken, de scabreuze avonturen, de soms cynische biechtgeheimen, de dubbele bodems en de rauwe humor in Reinoart De Vos, het absolute topstuk uit onze Middelnederlandse literatuur.

De meeste literatuur en theaterteksten geschreven in Gents dialect behoren echter niet tot de ‘literaire canon’ (officiële lijst van essentiële Nederlandstalige literatuur, te vergelijken met de ‘topstukken’ in erfgoed of beeldende kunsten, nvdr). Soms zijn boeken ook niet volledig in de Gênsche toale geschreven, maar bijvoorbeeld enkel de dialogen, of passages die in de stad Gent spelen, of werden enkel de Gentse plaats- of persoonsnamen, krachttermen of dubbelzinnigheden gedoopt in een Gentse saus!

Wijlen directeur-bibliothecaris Frans Heymans van de Gentse openbare bibliotheken en de hierboven al genoemde Eddy Levis, verdiepten zich twee decennia geleden voor deze website www.literairgent.be al grondig in de Gentse dialect-literatuur en -taal. Uit hun bevindingen puurden ze twee interessante overzichten, een over de problematiek van het schrijven in het Gentse dialect en een overzichtsbijdrage met een selectie van de bekendste namen van Gentse dialectschrijvers.
In een tweede nieuwsbericht maken we u attent op enkele onvergetelijke meesters van het Gentse dialect, waarvoor we een kleine hommage opbouwen ter gelegenheid van de herinnering aan hun overlijden in deze periode, zoveel jaren geleden.

Maar laten we beginnen bij het begin

met een weetje. In 1550 verscheen het eerste spellingsboek voor de Nederlandse taal, geschreven door de Gentenaar Joos Lambrecht . Zijn Nederlandsche spellijnghe was gebaseerd op de toenmalige uitspraak van het Gentse dialect!

Hoewel de eerste bloei van literatuur in Gents dialect te situeren valt aan het eind van de 19de eeuw, moeten we eerst nog zeggen dat dit Gentse dialect toen de enige taal was die de meeste inwoners van Gent spraken. Het Algemeen (Beschaafd) Nederlands vloeide alleen uit de mond of pen van geestelijken en gestudeerden, na 1850 dan nog meestal door voorgangers in de Vlaamse Beweging. Overheidscommunicatie, hoger onderwijs en rechtspraak verliepen nog lange tijd, zelfs in de periode van de hereniging met Nederland, bijna uitsluitend in het Frans. De grote meerderheid van de bevolking kende geen van beide talen en kon lezen noch schrijven.

Toch kunnen we u uit de vroege 19de eeuw al een onvergetelijke klassieker aanraden, de eerste ‘novelle’ in Vlaanderen: Jellen en Mietje (1816) door Karel Broeckaert . Het is een vermakelijk verhaal over een vrijage, met dialogen in – vaak dubbelzinnig – Gents dialect. Het verscheen eerst onder de titel “Jellen en Mietje, hunne vryagie, en hoe dat een dingen somwylen komt voor een enkel woord” in de De dobbele schapers almanak, voor het schrikkeljaer Ons Heere Jesu Christi 1816.
Je kan hier het begin lezen van deze verliefdheid. De volledige tekst van de novelle, naast de ingescande originelen, staat op de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren (met inleiding en noten; klik op "volgende" om alle hoofdstukken te lezen).
Hippoliet van Peene , een bekende theaterschrijver en ook de auteur van ons officieel volkslied “De Vlaamsche Leeuw”, maakte er in 1858 een blijspel van met zang in het Gênsch! Voor andere edities en meer info, zie in de bibliotheek.

Wie uit dezelfde 19de eeuw over een “Alderliefst spekkenmeiske” op rijm wil lezen, die “sjuust rechtover [z]ijn koâmer weunt”, kan terecht bij Frêdse uit de Veldstroate. De echte naam van deze volksdichter is nooit achterhaald. Dat de Verapaz-legende al in zijn poëzie vermeld wordt, zal met de nu in aanbouw zijnde gelijknamige brug op de kleine Gentse ring aan de Voormuide misschien nog een ander belletje doen rinkelen.

Het verhaal “De wandelende nachtwoikere” van de flamingant en taalkundige Jacob Frans Jan Heremans speelt zich nabij de Gentse Predikherenkerk af en is volledig in negentiende-eeuws Gents dialect geschreven. Het verscheen enkel in de dialectenbloemlezing Van de Schelde tot de Weichsel (1882, collectie UGent, BIB.166A005 en Archief Gent, GSA2.U32/1):

Ter gebeurdege vroeger zuë al oirdige ongeluëflaike dainge in ons goeje stat van Gent. Ons êwkes koste doir ure lank over klāppe, īn z'en woire nuënt nie aaitcheklāpt.
Main êw chruëtvoidere, bai veurbeelt, verteldege ons, dad et over ontrent tseventich joir an de Prekieërekīrke [Predikherenkerk] soives ieël ieënig [eenzaam] wās. De Prekieërekīrke es nu afgebroke, īn er stoin nu schuëne aaïzen in de ploitse. In 't begin van dees ieëwe wāndelge doir alle nachte ieënege menute veur twoileve ne woikere ōp in nere, īn ai zweeg stille tot ōpt slach van den twoileve; toens riep ai aait al zain macht, īn met un eldere stemme:
– Woikt u vier īn kīslicht wel,
De klōk ee.....
moir tons hielt ai in ieëns op, īn ’t woort twoileve (...)

Het vervolg is dankzij de Digitale Bibliotheek Nederlandse Letteren ook online te lezen.

Hoogmis

Vanaf 1900 duiken er ook romans op die geheel of gedeeltelijk in Gents dialect gesteld zijn:

  • Zjanitte!
  • Wa blieft er u, madame? antwoordde een slepende klaagstem.
  • Es de compteur ope?
  • Of dat de compteur open es?
  • Ha joa, 'k vroage 't u.
  • Joa j' hij, madam, 'k doe ekik hem altijd open als 't oavond wordt.
    Een lucifertjes-schrap. Een grote gasplof, een helder auer-bek licht. Met een ruwe ruk trok madame Verpoest het rolgordijn naar beneden.
    (...)
    Luup 'n keer noar den behanger, dat hij seffens 'n rolle papier of tiene meegeeft, azuu van de twintig tot de vijfentwintig centimen. En schudt het luud uit uw kloefe, da ge doar gauwe weere zijt.

De bekendste is ongetwijfeld die van Louis Bonheyden. Louis Wie?
Louis Bonheyden was de schuilnaam waaronder de bekende Nevelse auteur Cyriel Buysse en zijn tante Virginie Loveling – vorig jaar begin december uitgebreid herdacht t.g.v. van haar honderdjarig overlijden – samen een grandioze schets tekenden van de kleine Gentse burgerij, met een mengelmoestaaltje van slecht Frans en Gents dialect. Het resultaat van hun schrijfarbeid verscheen in 1912 onder de titel Levensleer. Als smaakmaker een scène waarin een kandidaat-huurder bij Madame Verpoest komt aankloppen.
Bij Cyriel Buysse zijn nog wel meer passages in Gents dialect te vinden, zeker ook de toneelversie van voornoemd boek, Uzeke wordt onderhouden (première in de Gentse KNS op 7 augustus 1922) door Henri van Daele, of lees in het fragment “Buufstikken” uit Buysses roman ’n Leeuw van Vlaanderen (1900) hoe de socialistische leider Eduard Anseele zijn beruchte Gentse speech formuleerde.

Wat “schuuner gekuischt” is het Gents van de ambitieuze Paul Kenis, die met De wonderbare avonturen van Cies Slameur, Gentsch koetsier en soldaat (1919) hilarische herinneringen noteerde van een antiheld, een fictieve jonge Gentenaar die deelnam aan de Grote Oorlog. Wie het liever houdt bij humoristische lectuur kan terecht bij de grappen van Jan Cleppe in zijn Gentsche prâot (1933) of de Avonturen in de avonduren (1930) van Pierre van de Moortel , waaruit we een proefstukske over een waarzegster scheurden:

– (...) moar loat me nu ne kier huuren, wat vuur ne kwestie dat het es?
– Zie, Marie, dat duurt nu al een poar maanden, ... loat ne kier zien... wel al drij moanden, dat er geregeld zuu’n mademoiselle mee korte rokken en polka-hoar bij ons aan huis komt, en ’t es doar dat ik me ongerust in moak, Marie.
– Ne mademoiselle, mee korte rokken en polka-hoar? ... ’t Es toch niewoar zeker, Melanie?
– ’t Es de zuivere woarheid, mensch, ... es het de zuivere woarheid. En van sinds dat, dat smerig schandaal in huis komt, es mijnheer niet half zuu vriendelijk nie meer tegen mij.
– Zuu’n ding mee korte rokken en polka-hoar? ... ‘k Geluuf het zuu goed, alsdat ge ’t zegt, Melanie, dat ge in gruute onruste verkeert... ‘k Zoe ‘k ik uuk alzuu zijn, jong.
– Och Marie, zoe de gij mij nie kunnen zeggen, ofdat die mademoselle bij ons komt mee ’t gedacht van loater met hem te trêwen... Zoe-de gij dat in de koarte kunnen zien?
– Vaneigens kan ik dat zien...

Lees het fragment verder in onze website.

Begin vorige eeuw deden vooral de Gentse revues en theaterstukken van zich spreken. Het bekendste stuk van Cyriel Buysse, Het gezin Van Paemel (1903) werd overal in Vlaanderen in het plaatselijk dialect opgevoerd, maar het waren vooral Jules Antheunis, Leo Wageneire en Henri van Daele, en soms ook zanger Karel Waeri, zelfs Jean Ray, die in de Nieuwe Cirk in de Lammerstraat (pas gerestaureerd tot Wintercircus, naast Bibliotheek De Krook) populaire stukken en liedjes brachten voor 3.000 man per avond. Klucht of smartlap en in ’t Gênsch en ’t Fransch! Blader eens door onze selectie van Jules Antheunis op deze website of lees meer over de ‘vetjes’ en liedjes van Karel Waeri, in deze tijd ook gezongen door Rembert de Smet (1954-2017) en op de Gentse Feesten steevast vertolkt door Wim Claeys, of leen voor een huiskamertoneeltje eens een volkskomedie van de voorloper van Romain Deconinck, Minard-auteur Henri van Daele.

Over die man wist letterzetter en roman- en cursiefjesschrijver Prosper de Smet (1919-2005) , beter bekend als Polke Pluim, als cultuurredacteur bij het dagblad Vooruit de opvolger van Louis Paul Boon, zich naast “Een raar allegaartje” van ‘Gentse’ talen, Nederlands – Frans – en veel Gentse dialecten, ook een wedervaren te herinneren van zijn schoonvader aan het Wintercircus in de Lammerstraat. Als tienjarige knaap leende deze laatste een merel van “een halve frank” voor een reeks voorstellingen uit aan de befaamde toneelschrijver Henri van Daele (1877-1957); het beestje, dat alle socialistische liedjes kon fluiten, zorgde voor een nooit geziene sensatie in de Minardschouwburg.
“Henri es zu zot van diene veugel,” zegt mevrouw Van Daele, “mijne man wil diene veugel nie mier missen, hier is tien frank, wa zegde doarvan?”
Het ventje moet door zijn moeder overtuigd worden voor de goede zaak:

Tien frank, manneke, ge begrijpt da keune wij aan eu nie geven, dat es veel te vele, wete wa dame goan doen? Wij steke da geld in de kasse van ’t Appelken voor den Dorst en als ’t Algemiene Wirkstoakijnge es gaan we daar soepe van moaken veur de arme stakers. (...) De arbeiders zingen: Leve de algemiene wirkstoakijnge, wij goan Leopol zijn huufd afwrijnge.

Het volledige verhaal is te lezen in Van Buysse tot Brusselmans: Gent literair (1996, publicatie bij de gelijknamige expo in het Museum Arnold vander Haeghen), waarbij De Smet instemmend met Duitslands grootste klassieke schrijver Goethe besluit, dat “het dialect eigenlijk het element is waarin de ziel haar adem schept.”
Tussendoor betuigt De Smet ook zijn liefde voor de fantast-veelschrijver Raymond de Kremer, alias Jean Ray (1887-1964), alias John Flanders en nog een dozijn pseudoniemen, die in zijn journalistieke Gentse kronieken Dat was een tijd! (1996, sam. André Verbeke) vooral de Sint-Jacobswijk van zijn jeugd tijdens de Belle Epoque uitlichtte, naast talloze liedjes in de ‘Gentse toale’ (“Moeder ‘h heb mee Cies gedanst”, of “Langs de straten en de kaaien / loop ik hier altijd te draaien”), of portretten schetste van Gentse vertellers, straatzangers en allerlei mensentypes, via Gentse uitdrukkingen en ‘lapnamen’.

De klucht Oe êwer oe zotter (1912) in Gents dialect, van Lodewijk Lievevrouw-Coopman (1862-1951) is – samen met bijna veertig andere toneel- en zangstukken van hem – ondergesneeuwd door de roem van zijn monumentale Gentsch woordenboek (in 1914 bekroond door de KANTL, pas in 1950-1951 gedrukt in afleveringen, in 1974 als driedelig boek uitgegeven).
Een bonte verzameling Gentse spreekwoorden en gezegden en twee “reesem[s] brokskens Gentsch leven" uit de jaren twintig van vorige eeuw, zijn afkomstig van folklorist Lodewijk de Vriese (1848-1932). Uit zijn Gentse liefdesroman ’t Was zuu laete (1925) trekken we nog een fragment, dat Frans Heymans ook opnam in zijn overzicht Voor den duivel geen stap achteruit...: beelden van Gent in de literatuur (1992):

Tsenavens ging te jij alkaaksch ’n luchtje scheppen, azuu mêe ne fitabesee, moir hij dretstege jij langs de stroite om heur tege te komen, hij snoirdege ‘ne keer rechts en ‘ne keer links, en zusoin dasse zij van verre kwam afgedrenteld, kreeg te jij een antrassie aan zijn herte, en hij stond e jij doir geel verpletst en verbêwereerd, mee zijn goedseugdige muile.
’t Was e jij al suiker en zeem, hij heetig heur: mijn suikerlotse, mijn petoiterbeschuutje, mijn tsoeleke, mijnen tsoep, mijn kodderietje, mijn scheetse.
’t Was liefde mee zelfkant.
En ezuu gingen ze zij al fliekflakkend vuurt, ‘lijk manten en kalle – ’t herte van ne mensch en es e jij geenen oliekoeke, en ze woiren zij doir precies nie gekomen om vliegen te vangen (...)

Cursief en strip

Van hieruit is het een kleine stap naar de cursiefjes uit de jaren 1970-1980 in Gent lacht (1993) van Jozef Bontinck (1913-2002) of de Gensche mokken (1993) van Bob van Damme (1933- ) en het toneelstuk Ze zijn zij zot zeker? (1992) van Anton Cogen.

Na de eeuwwisseling bewerkte Jan de Vuyst het evangelie in ’t Gents met Djiezes! en publiceerde hij twee Gentse romans, Abatoet (2013) en Dans mee mij (2012). Acteur Daan Hugaert bewerkte een populair prentenboek tot De Gruffalow in 't Gèns (2020), Eddy Levis (1944- ), voorzitter van de Gentsche Sosseteit, deed hetzelfde met De klaane prins (2020) naar de wereldwijde bestseller van Antoine de Saint-Exupéry, na jaren lang Gênsche woorde en uitdrukkijnge te hebben verzameld in Kaak, kaak, nen twiedekker!(1991) en zijn cursus 't Gentsch spant de kruune! (2004), waarvan afleveringen in Ghendtsche Tydinghen ook ingingen op vakdialect van bijvoorbeeld fabrieksmeisjes of poppenspelers, of de ‘vette’ liedjes van Karel Waeri.

Ook in stripverhalen en graphic novels komt wel eens Gents dialect voor, we selecteren enkele opvallende titels. Sommige werden integraal omgezet in de Gênsche toale, zoals de stripversie door de tekenaars Buth, Erwin en Jipi van De rôaste wassger (1985) door Freek Neirynck en Romain Deconinck [zie ook ons tweede nieuwsbericht “Gent in zoveel namen...”], de Asterix-strip De ruuze en het zweerd (1999) van het duo René Goscinny en Albert Uderzo, en Hergé’s strip De biezjoes van Bianca Castafiore (2012) in de reeks Kuifje, bewerkt door Eddy Levis, die trouwens eerder ook al een midden-negentiende-eeuwse vertelling van Francies van Geert bewerkte tot De gruutboekhouwer van Lieven Bauwens (2000).
Ook Den bom van Boemà (volledig in ’t Gents, m.m.v. Guido de Bruyker) in de Nero-reeks van Marc Sleen (1922-2016) en de albums rond het personage van Geraard de Duivel
bevatten Gentse dialectwoorden bovenop de Gentse locaties die in beeld komen. In Merho’s stripreeks De Kiekeboes verschenen twee albums in verschillende dialecten, onder meer in ‘t Gents: Hoe meer kijkers en Het geslacht Kinkel.
En vanzelfsprekend ook De Pierkes, met korte strips en schetsen, samengesteld door Dirk de Maeyer, m.m.v. Freek Neirynck en Luk de Bruyker. Deze laatste, poppenspeler en schrijver, medestichter van figurentheater Teater Taptoe en vertolker van de satirische Gentse Pierke Pierlala, schreef samen met Freek Neirynck historische evocaties zoals Ne Genteneere, called Baekeland (1987) en Vina Bovy, de pêle-mêle van een operadiva (1984). In 2017 voerde hij het autobiografische Pappie: dagboek van het vergeten op, nadat hij eerder al ruim honderd keer Romain Deconinck biografisch vertolkte in de “miesterklasse” Ne Lieuw mee tande (2005), geschreven door Frank van Laecke, en dat tijdens deze negende Week van ’t Gents opnieuw doet in “Retro Romain”.

En ondanks het serieuze elan van Guido Lauwaerts poëziebloemlezing Om Gent gedicht (2010), vinden we ook daarin enkele gedichten in ’t Gents dialect, zoals de “Stedelijke kasseiers” van de al eerder genoemde revueartiest Jules Antheunis, of “GentZetDeDuivelTeKijk!” van Eddy Levis en Willy Deventer. Ook in andere gedichten ontwaren we niet te vermijden dialectwoorden: de “wiskesvliegers” bij Richard Minne in “Gent, kop en hart, ge zijt een schoone stad” en “Gent, ge zaat gaa mein loetsje” in het gedicht “Gij” van Bert Spencer.
Van de ‘Gentse distel’ Richard gesproken, die schreef samen met kunstenaar Frits van den Berghe van 1931 tot 1935 wekelijks in het humoristische tijdschrift Koekoek het satirisch beeldverhaal Brieven van Pierken, in 202 afleveringen alstublieft! Ze werden met toelichtingen door Vincent Neyt uitgegeven door de KANTL in Een tong van lijntses (2002). De centrale figuur is de volksjongen Pierken de Spiegelleire die commentaar levert op alles wat er in Gent gebeurt, van het weer en de dagelijkse gesprekken op straat tot de Gentse gevoeligheden en politiek: speels en beeldend, spits en eigenzinnig in de Gents dialectwoorden.
En dat dialect komt ook voor bij enkele recente grootheden in literatuur en theater, zoals Eric de Volder (1946-2010), lees bijvoorbeeld Brand (2005), en Arne Sierens (1959- ); lees een stukske uit Mouchette (1990) of uit zijn Brugse Puurte-onderwereld-stuk Boste (1992):

RICHARD Juffrouw, wat doet ge daarmee? ’t Beeld van ne duikboot. Ge wilt naar boven, asem, asem, ge wilt uwen ballast lossen en ’t lukt niet. Blok aan uw been, van dat plakkatief dat in uw haar zit: afgeleefde wijven met stronkelvoeten, potdoof van heel hun leven aan ’t machien te hebben gestaan, vieze ambetante venten, lastige kinders, snottebelafkuisende lappengevende moeders. Een hele buurt gebouwd op meersgrond, vochtige koten, onder ’t niveau van de rivier, water tot hier in de muren, ongezond, de kotokomben, ze leven lijk al in de diepte van hun graf. Straten, den ene kant spiegel van den andere, variaties van klein en grauw. Al die huizen, het één na het andere. Al gelijk. Wordt daar nekeer op de wereld gezet. Ge wordt daar op de wereld gezet.

Over de onvergetelijke meesters van het Gents dialect dichter bij ons, en over de talrijke Gentse liedjes, lees onze tweede aflevering met hommages aan o.a. Romain Deconinck, Freek Neirynck, Walter de Buck en Luc de Vos onder de titel "Gent in zoveel namen tuupe tegoare!" of bij onze LiterairGent-redacteur Joël Neyt op GentLeest/In de kijker.

Speciaal voor de Week van 't Gents 2024 schreef de Gentse dichteres Nicole Ledegen een "Roatelgedicht" over het kaartspelen, in Gents dialect.

Kijk voor meer activiteiten tijdens de Week van ’t Gents in het volledige programma

Jean-Paul den Haerynck,
redacteur Literair Gent

Foto's

Week_van_t_Gents_2024
Levis-Reinoart
Broeckaert-Jellen_en_Mietje
Loveling & Buysse-Levensleer
Lievevrouw-Coopman-Gents_woordenboek (1950)

Interne links

[Overzichten] De gêntsche toale: overzicht gentse dialectschrijvers
[Overzichten] De gêntsche toale: dialect als schrijf- en literatuurprobleem